This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Het Bijvoeglijk Naamwoord
Wat is een Bijvoeglijk Naamwoord?
Slide 1 - Slide
Wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken
Slide 2 - Quiz
Een bijvoeglijk naamwoord....
A
zegt iets over een zelfstandig naamwoord
B
zegt iets over een werkwoord
Slide 3 - Quiz
Het bijvoeglijk naamwoord
Slide 4 - Slide
Vorm van het bijvoeglijk naamwoord
1. Vorm van het bijvoeglijk naamwoord
Slide 5 - Slide
Herhaling
Het bijvoeglijk naamwoord kan 4 vormen hebben.
Mannelijk
Vrouwelijk
Enkelvoud
Meervoud
grande
grandes
grand
grands
Slide 6 - Drag question
Hoe vervoeg je de bijvoeglijk naamwoorden:
bijvoeglijk naamwoord + es
bijvoeglijk naamwoord + e
bijvoeglijk naamwoord + s
mannelijk meervoud
vrouwelijk enkelvoud
vrouwelijk meervoud
Slide 7 - Drag question
Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
Les filles sont petit.
B
Les filles sont petites.
C
Les filles sont petits.
D
Les filles sont petite.
Slide 8 - Quiz
Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
La plage est petit
B
La plage est petits
C
La plage est petite
D
La plage est petites
Slide 9 - Quiz
Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
Le lit est grand.
B
Le lit est grande.
Slide 10 - Quiz
La voiture est .........
A
grandes
B
grands
C
grande
D
grand
Slide 11 - Quiz
Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
La fleur est vert
B
La fleur est verte
Slide 12 - Quiz
M ENKV
M MV
VR ENKV
VR MV
GOED
BON
BONS
BONNE
BONNES
MOOI
BEAU
BEAUX
BELLE
BELLES
NIEUW
NOUVEAU
NOUVEAUX
NOUVELLE
NOUVELLES
OUD
VIEUX
VIEUX
VIEILLE
VIEILLES
BON, BEAU, NOUVEAU, VIEUX
Slide 13 - Slide
La dame est ..........
A
vieux
B
vieu
C
vieille
D
vieilles
Slide 14 - Quiz
Vorm van het bijvoeglijk naamwoord: Zet het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de juiste vorm.
J'ai eu une _____________ [bon] note pour la dictée d'anglais. [goed] Noteer alleen de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord
Slide 15 - Open question
Vorm van het bijvoeglijk naamwoord: Zet het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de juiste vorm.
Vous avez une _____________ [beau]maison .
Slide 16 - Open question
Vorm van het bijvoeglijk naamwoord: Zet het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de juiste vorm. Vous avez une _______ [grand] maison . Noteer alleen de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord
Slide 17 - Open question
Vorm van het bijvoeglijk naamwoord: Zet het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de juiste vorm. C'est une matière _____________ [facile] ? Noteer alleen de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord
Slide 18 - Open question
Vorm van het bijvoeglijk naamwoord
2. Plaats van het bijvoeglijk naamwoord
Slide 19 - Slide
Wat is meestal de plaats van het bijvoeglijk naamwoord?
A
voor
B
achter
Slide 20 - Quiz
De plaats van het bijvoeglijk naamwoord
De plaats van het bijvoeglijk naamwoord in het Frans is ACHTER het zelfstandig naamwoord behalve bij de woorden hieronder:
beau, bon, vieux, grand, petit, nouveau
Slide 21 - Slide
GRAND en PETIT zijn de enige bijvoeglijke naamwoorden die vóór het zelfstandig naamwoord komen.
A
B
Slide 22 - Quiz
op welke plaats komt het bijvoeglijk naamwoord? voor of achter het zelfstandig naamwoord? une fille (grande)
A
voor
B
achter
Slide 23 - Quiz
op welke plaats komt het bijvoeglijk naamwoord? voor of achter het zelfstandig naamwoord? un ami (nouvel)
A
voor
B
achter
Slide 24 - Quiz
Let op:
Kleuren komen altijd
ACHTER
het zelfstandig naamwoord!
Slide 25 - Slide
bleu
rouge
violet
jaune
vert
noir
Slide 26 - Drag question
op welke plaats komt het bijvoeglijk naamwoord? voor of achter het zelfstandig naamwoord? un .......... pantalon ............. (bleu)
A
voor
B
achter
Slide 27 - Quiz
Hij heeft blauwe ogen
A
Il a les yeux verts.
B
Il a les yeux bleus.
C
Il a les yeux bleu.
D
Il a les cheveux bleus.
Slide 28 - Quiz
Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
les chats sont gris
B
les chats sont grises
C
les grises chats
D
les gris chats
Slide 29 - Quiz
Wat is hier de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Elle porte les chaussures vertes.
B
Elle porte les chaussures vert.
Slide 30 - Quiz
Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord: gris?
A
Il porte une chemise gris.
B
Il porte une chemise grisse.
C
Il porte une chemise grise.
D
Il porte une chemise griss
Slide 31 - Quiz
Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord: rouge?
A
Il porte une jupe rougee.
B
Il porte une jupe rouge.
C
Il porte une jupe rouges.
D
Il porte une jupe roug.
Slide 32 - Quiz
Les chats sont ...
Slide 33 - Open question
La voiture est ...
Slide 34 - Open question
La maison est ...
Slide 35 - Open question
Geef aan in hoeverre jij denkt dat je het bijvoeglijk naamwoord kan toepassen. 0 is helemaal niet en 10 is heel goed.
Slide 36 - Poll
Klaar! En nu?
Je hebt nu alle opdrachten van de LessonUp gemaakt en je hebt een idee van hoe goed je al bent in het toepassen van het BN. Je gaat nu zelf kiezen waarmee je verder gaat werken. Kies uit de volgende opties.
1. Oefenen met vertalen van zinnen en schrijfvaardigheid (ga naar studiewijzer -> extra oefeningen chapitre 3 -> bijlage 'H2 oefenen schrijven')