Hoofdletters en leestekens

Leestekens
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsBasisschoolGroep 7,8

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Leestekens

Slide 1 - Slide

DOEL

- je kunt hoofdletters, punten, uitroeptekens en vraagtekens gebruiken
- je kunt hoofdletters, dubbele punten en aanhalingstekens in citaten gebruiken
- je kunt komma's gebruiken
LEESTEKENS GOED GEBRUIKEN

Slide 2 - Slide

Verschillen in betekenis

- Katten, spinnen, ijsberen, vissen, gieren, vliegen en honden slapen


- Katten spinnen, ijsberen vissen, gieren vliegen en honden slapen

Waardoor komt het verschil in betekenis?

Slide 3 - Slide

Weet je nog?
Wanneer gebruik je hoofdletters?

Slide 4 - Open question

Wanneer gebruik je géén hoofdletter?
A
Namen van winkels
B
Familienamen
C
Namen van maanden
D
Namen van musea

Slide 5 - Quiz

Wanneer gebruik je géén hoofdletter?
A
Namen van feestdagen
B
Namen van jaargetijden
C
Namen van personen
D
Namen van bedrijven

Slide 6 - Quiz

HOOFDLETTERS
Elke zin:

-Begint met een hoofdletter
- Eindigt met een punt, een vraagteken (als het een vraag is) of een uitroepteken (als het een zin met veel nadruk is)

Slide 7 - Slide

Zo gebruik je HOOFDLETTERS
  • aan het begin van een zin: Het feest duurt tot tien uur.
  • als de zin met ’s begint, verschuift de hoofdletter: ’s Middags eet ik brood.
  • bij namen: Stan Mol, Turfstraat, Apeldoorn, SP, Ford, Kerstmis, Puma.
  • bij woorden die van namen zijn gemaakt: Oost-Europese, Chinese.

Slide 8 - Slide

GEEN HOOFDLETTERS
Let op: 

namen van dagen van de week (vrijdag), maanden (november), seizoenen (herfst) en windstreken (westen) 
krijgen GEEN hoofdletter.

Slide 9 - Slide

Meer LEESTEKENS

Naast punten, vraagtekens en uitroeptekens zijn er nog meer leestekens: 
komma, dubbele punt en aanhalingsteken.

Als aanhalingsteken kun je " of ' gebruiken.

Slide 10 - Slide

KOMMA
Een komma laat zien hoe je de zin uitspreekt en waar je een korte pauze invoegt:
    Klaas gaat naar, huis Jan niet.
    Klaas gaat naar huis, Jan niet.

– tussen de delen van een opsomming 
    appels, peren, bananen en manderijen

Slide 11 - Slide

KOMMA
– Na een naam of een uitroep aan het begin van een zin:
Pip, kom je eten?
– Voor voegwoorden, zoals maar, want, doordat, nadat, omdat...
Sammie moet naar de tandarts, want ze heeft een gaatje.

Slide 12 - Slide

DUBBELE PUNT
Een dubbele punt laat zien dat je iets aankondigt of opsomt.

Voor dit recept heb je nodig:
-1 ei
-2 appels

Slide 13 - Slide

DUBBELE PUNT in een citaat
Als je iemands woorden weergeeft in de directe rede, dus letterlijk, heet dat een ‘citaat’. Met een dubbele punt kun je een citaat aankondigen. Je zet het citaat tussen aanhalingstekens:
– Jasper zei: ‘Overmorgen ben ik jarig.’
– Danique vroeg: ‘Wie heeft zin in een potje voetbal?’
Als het citaat vooropstaat, gebruik je geen dubbele punt:
– ‘Overmorgen ben ik jarig’, zei Jasper.

Slide 14 - Slide

GEEN citaat
Als je iemands woorden in de indirecte rede weergeeft, 
gebruik je geen aanhalingstekens. en geen dubbele punt.

– Jasper zei dat hij overmorgen jarig is.
directe rede: Jasper zei: ‘Overmorgen ben ik jarig.’
indirecte rede: Jasper zei dat hij overmorgen jarig is.

Slide 15 - Slide

Aanhalingstekens
4 vormen bij citaten
1. Sofie zei: "Ik woon hier."
2. "Ik woon hier", zei Sofie.
3. "Hier," zei Sofie, "woon ik."
4. Er staat 'Verboden toegang' op dat bordje. 

Slide 16 - Slide

Uitleg citaten
Een citaat is 'iets' wat iemand letterlijk gezegd heeft.

Voorbeeld:
Juf zegt: 'Het kan nog wel een tijdje duren.'
'Ga naar huis toe', zei Jim tegen zijn buurjongen.

Slide 17 - Slide

De juf zei: "Jullie hebben goed meegedaan.
Waar komen de aanhalingstekens?
A
Achter 'meegedaan'
B
Achter 'goed'
C
Achter de punt
D
Deze zin is al goed

Slide 18 - Quiz

"Nu is het tijd om te oefenen, zei juf.
Waar komen de aanhalingstekens?
A
Na 'zei'
B
Na 'tijd'
C
Na 'oefenen'
D
Na 'juf'

Slide 19 - Quiz

De juf vroeg: "Wie heeft er lolbroek op dit briefje geschreven?"
Waar komen de aanhalingstekens?
A
Hier hoeven geen aanhalingstekens bij
B
Om het woord 'briefje'
C
Na het woord 'lolbroek'
D
Om het woord 'lolbroek'

Slide 20 - Quiz

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Als het pijn doet geef je maar een gil

Slide 21 - Open question

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.
Bobbie wil je die bak met pennen potloden en stiften aangeven

Slide 22 - Open question

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Ik blijf vandaag thuis omdat ik ziek ben

Slide 23 - Open question

‘Sara zei:‘ Ik heb een super vakantie gehad.
A
Goed
B
Fout

Slide 24 - Quiz

Fernando vroeg: ‘Wil je de suiker aangeven?’
A
Goed
B
Fout

Slide 25 - Quiz

Marly zei tegen Waldo: ‘Ik kan je niet vinden.’
A
Goed
B
Fout

Slide 26 - Quiz

Thomas zei ‘Daar heb ik geen zin in.’
A
Goed
B
Fout

Slide 27 - Quiz

De jongen riep: ‘Maurice, wacht even!’
A
Goed
B
Fout

Slide 28 - Quiz

GELEERD

- je kunt hoofdletters, punten, uitroeptekens en vraagtekens gebruiken
- je kunt hoofdletters, dubbele punten en aanhalingstekens in citaten gebruiken
- je kunt komma's gebruiken
LEESTEKENS GOED GEBRUIKEN

Slide 29 - Slide