H3 en 4 onderneming en markten

H3 en 4 onderneming en markten
1 / 48
next
Slide 1: Slide
EconomieBasisschoolGroep 1

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 1 min

Items in this lesson

H3 en 4 onderneming en markten

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Plattegrond



Maak je startklaar:
- Pen & papier, boek en rekenmachine

Maak aantekeningen; oefen met de nieuwe en bekende stof

Slide 2 - Slide

4. Inclusieve didactiek
De docent past een inclusieve didactiek toe door de interactie, eventueel in de thuistalen, in de klas te stimuleren om tot beter begrip van de lesstof te komen. De docent creëert een contextrijke leeromgeving door actief de culturele achtergronden van leerlingen bij de lesinhoud te betrekken. Hierin is de docent zich bewust van de verschillen in de klas. Door flexibel of heterogeen te differentiëren blijft iedereen bij de les betrokken. Gedurende de les reageert de docent positief en proactief op gedrag en maakt het daarmee makkelijker voor leerlingen om gewenst gedrag te laten zien.

Ondernemingen
3.1 Productiefactoren
3.2 Omzet & nettoresultaat
3.1 Kostprijs – variabele en vaste kosten
3.1 Inkoopprijs, verkoopprijs & consumentenprijs
3.2 Arbeidsproductiviteit
3.3 Markt – vraag en aanbod
3.4 Marktvormen

Slide 3 - Slide

3. Leerdoelgericht werken
De docent geeft het onderwerp, RTTI geformuleerde leerdoelen en de lesopbouw aan. De docent weet de leerdoelen goed te laten aansluiten bij de voorkennis en het (taal)niveau van de leerlingen. Gedurende de les wordt continu een terugkoppeling naar de leerdoelen gemaakt om de mate van beheersing te controleren.

Ondernemingen. Je kunt:
1) de productiefactoren en hun beloning noemen
2) de omzet, brutowinst en het nettoresultaat berekenen
3) de verkoopprijs en de consumentenprijs berekenen
4) de kostprijs berekenen
5) het verschil tussen variabele en vaste kosten noemen en voorbeelden geven
6) arbeidsproductiviteit beschrijven en berekenen
7) investeren omschrijven en de jaarlijkse afschrijving berekenen

Slide 4 - Slide

3. Leerdoelgericht werken
De docent geeft het onderwerp, RTTI geformuleerde leerdoelen en de lesopbouw aan. De docent weet de leerdoelen goed te laten aansluiten bij de voorkennis en het (taal)niveau van de leerlingen. Gedurende de les wordt continu een terugkoppeling naar de leerdoelen gemaakt om de mate van beheersing te controleren.

leerdoel: je kunt de begroting van een onderneming omschrijven
Produceren: het maken van goederen en leveren van diensten.
Om te produceren gebruik je 4 productiefactoren:
- Kapitaal (machines, gebouwen, geld)
- Arbeid
- Natuur (grondstoffen)
- Ondernemerschap

Ezelsbrug --> KANO



Slide 5 - Slide

This item has no instructions

leerdoel: je kunt de begroting van een onderneming omschrijven
Degene die een productiefactor levert, ontvangt daarvoor een beloning.

productiefactor         beloning
Kapitaal                      huur (voor gebouwen) en rente (voor geld)
Arbeid                         loon
Natuur                        pacht
Ondernemerschap     winst




Slide 6 - Slide

This item has no instructions

leerdoel: je kunt de begroting van een onderneming omschrijven
Ondernemingen streven naar winst (resultaat = opbrengsten - kosten)

Omzet of verkoopopbrengsten is het geld dat een onderneming van zijn klanten krijgt als ze producten verkoopt
Kosten maakt een onderneming om zijn producten te produceren en verkopen, dit is geld dat een onderneming uitgeeft.
--> Opbrengsten > kosten = Winst
--> Opbrengsten < kosten = Verlies

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

leerdoel: je kunt de begroting van een onderneming omschrijven
Afzet = aantal producten dat
een onderneming verkoopt
Prijs = verkoopprijs per
product

Inkoopwaarde: geld dat een onderneming betaalt voor het inkopen van de producten die zij verkoopt
Voorbeelden bedrijfskosten: Marketingkosten, Personeelskosten, Huurkosten, Energiekosten 

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

leerdoel: je kunt het resultaat van een onderneming berekenen
Omzet (verkoopopbrengst) =
het bedrag dat een bedrijf
ontvangt door de verkoop van
goederen of diensten.

Kosten = het bedrag dat een onderneming uitgeeft om producten of diensten te maken en verkopen


Slide 9 - Slide

This item has no instructions

leerdoel: je kunt het resultaat van een onderneming berekenen
Berekening van het resultaat van een
onderneming doe je als volgt --> --> 

Bedrijfskosten zijn onder andere:
Loonkosten, huurkosten, marketingkosten
en afschrijvingskosten

Een ander woord voor brutowinst is toegevoegde waarde



Slide 10 - Slide

This item has no instructions

leerdoel: je kunt de verkoopprijs berekenen
Een winkelier koopt goederen in bij een groothandel of bij een fabrikant. Daarvoor betaalt hij zelf de inkoopprijs.

Om zijn verkoopprijs vast te stellen
verhoogt hij die met de brutowinstopslag
(of brutowinstmarge):





Slide 11 - Slide

This item has no instructions

leerdoel: je kunt de consumentenprijs berekenen
Consumentenprijs: als je een product of dienst koopt in de winkel betaal je btw bovenop de verkoopprijs.

In Nederland kennen we 2 btw
percentages:
- 9% voor basisbehoeften (eten & drinken)
- 21% voor overige behoeften






Slide 12 - Slide

This item has no instructions

leerdoel: je kunt de consumentenprijs berekenen






Let op: De winkelier geeft de btw door aan de belastingdienst. --> De btw hoort dus NIET tot de omzet van een winkelier






Slide 13 - Slide

This item has no instructions

leerdoel: je kunt de verkoopprijs berekenen
Om van de Consumentenprijs terug te rekenen naar de verkoopprijs gebruik je de volgende formule:
Consumentenprijs : 121 x 100 = verkoopprijs








Slide 14 - Slide

This item has no instructions

leerdoel: je kunt de verkoopprijs, consumentenprijs en de btw berekenen
1) De verkoopprijs (exclusief btw) is € 75. Bereken de prijs incl 21% btw
2) De inkoopprijs is € 18. De brutowinstopslag is 60%. Bereken de verkoopprijs
3) De verkoopprijs (excl btw) is € 75. Bereken de prijs inclusief 9% btw
4) De inkoopprijs is € 1,70. De brutowinstopslag is 40%. De btw is 21%. Bereken de consumentenprijs (inclusief btw).
5) De consumentenprijs is € 3,40 (inclusief 21% btw). Bereken de verkoopprijs (exclusief btw).
5) De consumentenprijs is € 3,40 (incl 21% btw). Bereken de btw


Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Weet je het nog?
1) De verkoopprijs (exclusief btw) is € 65. Bereken de consumentenprijs inclusief 21% btw

2) De consumentenprijs is € 32,00 (inclusief 21% btw). Bereken de verkoopprijs (exclusief btw).

3) De consumentenprijs is € 18,15 (incl 21% btw). Bereken de btw


Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Ondernemingen. Je kunt:
1) de productiefactoren en hun beloning noemen
2) de omzet, brutowinst en het nettoresultaat berekenen
3) de verkoopprijs en de consumentenprijs berekenen
4) de kostprijs berekenen
5) het verschil tussen variabele en vaste kosten noemen en voorbeelden geven
6)  investeren omschrijven en de jaarlijkse afschrijving berekenen 
7) arbeidsproductiviteit beschrijven en berekenen

Slide 17 - Slide

3. Leerdoelgericht werken
De docent geeft het onderwerp, RTTI geformuleerde leerdoelen en de lesopbouw aan. De docent weet de leerdoelen goed te laten aansluiten bij de voorkennis en het (taal)niveau van de leerlingen. Gedurende de les wordt continu een terugkoppeling naar de leerdoelen gemaakt om de mate van beheersing te controleren.

leerdoel: je kunt de kostprijs berekenen
Kosten delen we op in variabele kosten en vaste kosten

Variabele kosten veranderen bij meer of minder productie
- Kosten voor grondstoffen
- Loonkosten van flexwerkers

Vaste kosten blijven gelijk bij meer of minder productie
- Huur van het gebouw
- Afschrijvingskosten





Slide 18 - Slide

This item has no instructions

leerdoel: je kunt de kostprijs berekenen
Alle kosten die je bij de productie maakt, moet je terugverdienen in de verkoopprijs van een product.

Daarvoor bereken je de kostprijs per product:
(vaste kosten + variabele kosten) / aantal producten

Of
Vaste kosten / aantal producten + variabele kosten per product





Slide 19 - Slide

This item has no instructions

leerdoel: je kunt de kostprijs berekenen
De vaste kosten van pizzeria Milano zijn € 6.000. De variabele kosten bedragen € 9.000 als de pizzeria 5.000 pizza's maakt. Bereken de kostprijs

De vaste kosten van pizzeria Torino zijn € 5.000. De variabele kosten per pizza zijn € 1,50. De pizzeria maakt 2.500 pizza's. Bereken de kostprijs


Slide 20 - Slide

This item has no instructions

leerdoel: je kunt de kostprijs berekenen

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

leerdoel: je kunt de kostprijs berekenen
P





Productiecapaciteit: maximaal aantal producten dat een bedrijf kan produceren

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Weet je het nog?
Matcha en More (M&M) heeft vaste kosten van
€ 10.000 per maand. De variabele kosten per glas
Matcha zijn € 0,75. 
Vragen:
1) Bereken de kostprijs as M&M 2.000 glazen per maand verkoopt.
2) Is de kostprijs hoger of lager als M&M 500 glazen per maand meer verkoopt.
3) Bereken de kostprijs bij 2.500 Matcha's

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Je kunt de verkoopprijs berekenen
Winkelier                           Productiebedrijf

Inkoopprijs                         Kostprijs
winstopslag +                    winstopslag +
verkoopprijs                       verkoopprijs

Slide 24 - Slide

3. Leerdoelgericht werken
De docent geeft het onderwerp, RTTI geformuleerde leerdoelen en de lesopbouw aan. De docent weet de leerdoelen goed te laten aansluiten bij de voorkennis en het (taal)niveau van de leerlingen. Gedurende de les wordt continu een terugkoppeling naar de leerdoelen gemaakt om de mate van beheersing te controleren.

Je kunt de invloed van arbeidsproductiviteit op de winstgevendheid van een bedrijf omschrijven
Hoe minder het kost om een product te maken (hoe lager de kostprijs), hoe meer winst een bedrijf kan maken
--> winst per product = Verkoopprijs - kostprijs

Door een hogere arbeidsproductiviteit daalt de kostprijs (bv minder personeelskosten/vaste kosten per product) en stijgt dus de winst (als de verkoopprijs gelijk blijft)

Slide 25 - Slide

3. Leerdoelgericht werken
De docent geeft het onderwerp, RTTI geformuleerde leerdoelen en de lesopbouw aan. De docent weet de leerdoelen goed te laten aansluiten bij de voorkennis en het (taal)niveau van de leerlingen. Gedurende de les wordt continu een terugkoppeling naar de leerdoelen gemaakt om de mate van beheersing te controleren.

Ondernemingen. Je kunt:
1) de productiefactoren en hun beloning noemen
2) de omzet, brutowinst en het nettoresultaat berekenen
3) de verkoopprijs en de consumentenprijs berekenen
4) de kostprijs berekenen
5) het verschil tussen variabele en vaste kosten noemen en voorbeelden geven
6) arbeidsproductiviteit beschrijven en berekenen
7) investeren omschrijven en de jaarlijkse afschrijving berekenen 

Slide 26 - Slide

3. Leerdoelgericht werken
De docent geeft het onderwerp, RTTI geformuleerde leerdoelen en de lesopbouw aan. De docent weet de leerdoelen goed te laten aansluiten bij de voorkennis en het (taal)niveau van de leerlingen. Gedurende de les wordt continu een terugkoppeling naar de leerdoelen gemaakt om de mate van beheersing te controleren.

Ondernemingen. Je kunt:
4) de kostprijs berekenen
5) het verschil tussen variabele en vaste kosten noemen en voorbeelden geven

Belangrijke begrippen: vaste kosten, variabele kosten, kostprijs

Slide 27 - Slide

3. Leerdoelgericht werken
De docent geeft het onderwerp, RTTI geformuleerde leerdoelen en de lesopbouw aan. De docent weet de leerdoelen goed te laten aansluiten bij de voorkennis en het (taal)niveau van de leerlingen. Gedurende de les wordt continu een terugkoppeling naar de leerdoelen gemaakt om de mate van beheersing te controleren.

Ondernemingen. Je kunt:
6) arbeidsproductiviteit beschrijven en berekenen
7) investeren omschrijven en de jaarlijkse afschrijving berekenen 

belangrijke begrippen: arbeidsproductiviteit, investeren, afschrijven

Slide 28 - Slide

3. Leerdoelgericht werken
De docent geeft het onderwerp, RTTI geformuleerde leerdoelen en de lesopbouw aan. De docent weet de leerdoelen goed te laten aansluiten bij de voorkennis en het (taal)niveau van de leerlingen. Gedurende de les wordt continu een terugkoppeling naar de leerdoelen gemaakt om de mate van beheersing te controleren.

Leerdoel: je kunt arbeidsproductiviteit omschrijven
Bedrijven proberen een zo hoog mogelijke arbeidsproductiviteit te behalen.
Arbeidsproductiviteit = productie per persoon in een bepaalde tijd.
Formule: Totale productie per periode : aantal medewerkers

Investeren = het aanschaffen van productiemiddelen, zoals kapitaalgoederen (machines, transportmiddelen, computers.
--> Door aanschaf van nieuwe, snellere machines stijgt de productiviteit.




Slide 29 - Slide

This item has no instructions

leerdoel: je kunt arbeidsproductiviteit omschrijven
Arbeidsproductiviteit stijgt door:
- automatisering en mechanisering
- arbeidsverdeling (ieder zijn eigen specialisatie)
- scholing
- prestatieloon


Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Leerdoel: je kunt arbeidsproductiviteit omschrijven

18 werknemers maken per week 1.260 producten. Een werkweek heeft 5 dagen
Vraag: Bereken de arbeidsproductiviteit per dag

Afgelopen week waren 2 medewerkers ziek. Het productievolume daalde naar 1.200 producten.
Vraag: Bereken met hoeveel de arbeidsproductiviteit toe- of afnam?


Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Leerdoel: je kunt arbeidsproductiviteit omschrijven

18 werknemers maken per week 1.260 producten. Een werkweek heeft 5 dagen
Vraag: Bereken de arbeidsproductiviteit per dag
1.260 : 5 = 252 producten per dag
252: 18 = 14 producten per medewerker per dag 
Afgelopen week waren 2 medewerkers ziek. Het productievolume daalde naar 1.200 producten.
Vraag: Bereken met hoeveel de arbeidsproductiviteit toe- of afnam?
1.200 : 5 = 240.    240 : 16 = 15 producten per medewerker per dag


Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Leerdoel: je kunt arbeidsproductiviteit omschrijven
Investeren = het aanschaffen van productiemiddelen, zoals kapitaalgoederen (machines, transportmiddelen, computers.

De aanschafprijs van het kapitaalgoed moet een onderneming over de gebruiksjaren van het kapitaalgoed afschrijven.
De afschrijving geeft weer hoeveel een kapitaalgoed jaarlijks in waarde vermindert.
Afschrijving per jaar = (Aanschafprijs - restwaarde) : aantal gebruiksjaren


Slide 33 - Slide

This item has no instructions

leerdoel: je kunt arbeidsproductiviteit omschrijven
CSE 2022 - 3

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

leerdoel: je kunt arbeidsproductiviteit omschrijven
Kapitaalintensief: een bedrijf gebruikt veel machines en weinig mensen
--> Hoge arbeidsproductiviteit
--> bv autoproductie

Arbeidsintensief: een bedrijf gebruikt veel mensen en weinig machines
--> Lage arbeidsproductiviteit
--> bv kapper


Slide 35 - Slide

This item has no instructions

leerdoel: je kunt afschrijving omschrijven

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Jan maakte stoelen met de hand. Zijn baas schaft een machine aan om hem te helpen.
Zijn arbeidsproductiviteit daalt/stijgt?
Jan maakt meer/minder stoelen per dag?


A
daalt/meer
B
stijgt/meer
C
daalt/minder
D
stijgt/minder

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

Zijn salaris blijft gelijk
--> De (loon)kosten per product dalen/stijgen?
De verkoopprijs van de stoelen blijft gelijk
--> De winst daalt/stijgt?


A
dalen/daalt
B
dalen/stijgt
C
stijgen/daalt
D
stijgen/stijgt

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

leerdoel: je kunt de kostprijs berekenen
De totale kosten van pizzeria Napolitana zijn € 10.000. De pizzeria maakt 4.000 pizza's. Bereken de kostprijs

De vaste kosten van pizzeria Milano zijn € 6.000. De variabele kosten bedragen € 9.000 als de pizzeria 5.000 pizza's maakt. Bereken de kostprijs

De vaste kosten van pizzeria Torino zijn € 5.000. De variabele kosten per pizza zijn € 1,50. De pizzeria maakt 2.500 pizza's. Bereken de kostprijs


Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Markten. Leerdoelen. Je kunt:
1) concrete en abstracte markten omschrijven





Slide 40 - Slide

3. Leerdoelgericht werken
De docent geeft het onderwerp, RTTI geformuleerde leerdoelen en de lesopbouw aan. De docent weet de leerdoelen goed te laten aansluiten bij de voorkennis en het (taal)niveau van de leerlingen. Gedurende de les wordt continu een terugkoppeling naar de leerdoelen gemaakt om de mate van beheersing te controleren.

leerdoel: je kunt concrete en abstracte markten
Concrete markten: koper en verkoper komen op 1 plek bij elkaar
--> Haagse markt, weekmarkt of Supermarkt.

Abstracte markt: alle vraag en aanbod van een product. koper en verkoper komen NIET op 1 plek bij elkaar
--> Huizenmarkt, arbeidsmarkt, scootermarkt.


Slide 41 - Slide

This item has no instructions

Leerdoel: je kunt vraag en aanbod op een markt omschrijven

Slide 42 - Slide

This item has no instructions

Eva zegt: "zoals jullie weten wordt de prijs bepaald door vraag en aanbod. In welke situatie ontstaat er op een markt de hoogste prijs
A
veel vraag/weinig aanbod
B
veel vraag/veel aanbod
C
weinig vraag/weinig aanbod
D
weinig vraag/veel aanbod

Slide 43 - Quiz

This item has no instructions

leerdoel: je kunt samenwerkingen tussen bedrijven noemen
Kartel: bedrijven maken afspraken om de onderlinge concurrentie te verminderen, bijvoorbeeld over de hoogte van de verkoopprijzen. Dit is bij wet verboden


Overname: Een bedrijf koopt een ander bedrijf op en krijgt de controle over dat bedrijf. Bv Albert heijn die een paar supermarkten van een concurrent overneemt.

Fusie: twee bedrijven gaan samen op basis van gelijkwardigheid

Slide 44 - Slide

This item has no instructions

leerdoel: je kunt vraag en
aanbod grafiek aflezen
Vraag en aanbod een product
kun je in een grafiek weergeven.

Als de prijs daalt
- Stijgt de vraag en
- Daalt het aanbod
Als de prijs stijgt
- Daalt de vraag en
- Stijgt het aanbod



Slide 45 - Slide

This item has no instructions

Leerdoel: je kunt rekenen met grote getallen
De Nederlandse overheid geeft naar verwachting 486 miljard uit in 2026. Er zijn 18,1 miljoen Nederlanders.
Vraag; Bereken hoeveel de Nederlandse overheid gemiddeld per Nederlander uitgeeft in 2026.

Slide 46 - Slide

This item has no instructions

Noem een voorbeeld van een goed dat de overheid laat produceren

Slide 47 - Open question

This item has no instructions

Leerdoel: Je kunt een progressief belastingstelsel omschrijven
De Nederlandse inkomstenbelasting is progressief. Dat betekent dat mensen met een hoog inkomen een hoger percentage belasting betalen dan mensen met een laag inkomen.

Voorbeeld: Over je inkomen tot € 77.000 betaal je 37,5% belasting. Over je inkomen BOVEN de € 77.000 betaal je een hoger percentage (49%).

--> dit werkt nivellerend

Slide 48 - Slide

4. Inclusieve didactiek
De docent past een inclusieve didactiek toe door de interactie, eventueel in de thuistalen, in de klas te stimuleren om tot beter begrip van de lesstof te komen. De docent creëert een contextrijke leeromgeving door actief de culturele achtergronden van leerlingen bij de lesinhoud te betrekken. Hierin is de docent zich bewust van de verschillen in de klas. Door flexibel of heterogeen te differentiëren blijft iedereen bij de les betrokken. Gedurende de les reageert de docent positief en proactief op gedrag en maakt het daarmee makkelijker voor leerlingen om gewenst gedrag te laten zien.