V4 - die Fälle
1 / 10
Lesson duration is: 45 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Wat hoort bij welke naamval? Sleep het juiste antwoord naar het vakje met de naamval
1e naamval
3e naamval
4e naamval
onderwerp
meewerkend voorwerp
lijdend voorwerp
Slide 3 - Drag question
De naamvallen: Sleep de juiste vraag en nummer naar de bijhorende naamval
Onderwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
aan/voor wie/wat?
wie/wat + werkwoorden + onderwerp
wie/wat + werkwoorden
Slide 4 - Drag question
Welke voorzetsels horen bij welke naamval?
3e naamval
4e naamval
aus
bei
mit
nach
seit
von
zu
durch
für
um
gegen
ohne
entlang
Slide 5 - Drag question
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
nominativ (1e)
der
das
die
dativ (3e)
akkusativ (4e)
die
Naamvallen : der-Gruppe
dem
dem
der
die
den +n
das
die
den
Slide 6 - Drag question
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
nominativ (1e)
ein
ein
keine
dativ (3e)
akkusativ (4e)
eine
Naamvallen : ein-Gruppe
einem
einem
einer
eine
keinen +n
ein
keine
einen
Slide 7 - Drag question
Voorzetsels & Naamvallen
3e naamval
4e naamval
mit
zu
aus
nach
bei
seit
von
bis
für
durch
ohne
gegen
um
entlang
Slide 8 - Drag question
werkwoorden met 1e naamval (3x)
werkwoorden met 3e naamval
werkwoorden met 4e naamval
bitten
bleiben
werden
sein
sagen
helfen
danken
es gibt
fragen
gratulieren
geben
Slide 9 - Drag question
es gibt
geben
er is/er zijn
geven
