21/3 lezen + woordenschat 3a

Welkom !
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 13 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom !

Slide 1 - Slide

Planning 
  • woorden van gisteren
  • stillezen
  • verder met opdracht woordenschat

Slide 2 - Slide

woorden van gisteren
verkering                                    geweldig
verschijnen                                knisperen(de)
rechterportier                           fonkelen
hoofdschudden(d )                 waarheid
sensuele                                       fluistert-> fluisteren
genres                                            stikken
gejuich                                           dienblad

Slide 3 - Slide

stillezen
timer
10:00

Slide 4 - Slide

 opdracht woordenschat
  • Deze opdracht doe je in tweetallen.
  • Je krijgt een aantal woorden waarvan jullie de betekenis moeten uitleggen en een voorbeeldzin erbij moet bedenken.
  • Volgende week maandag leg je deze woorden uit in de les.

Slide 5 - Slide

Filmpje Klokhuis 'Verliefd'

Slide 6 - Slide

tekst lezen + vragen beantwoorden
  1. onderstreep de woorden die je niet kent
  2. schrijf de betekenis erbij 
  3. Wat is het onderwerp van deze tekst?
  4. Wat gebeurt er in het lichaam als iemand verliefd wordt?
  5. Hoe kiezen mensen hun partner?
  6. Wat is liefdesverdriet? Beschrijf uitgebreid wat er gebeurt.

Slide 7 - Slide

buitenopdracht spreken (groepje)
  • Ben jij weleens verliefd (geweest)? 
  • Hoe oud was je? 
  • Wat gebeurde er?
  • Was hij/zij ook verliefd op jou? Hoe wist je dat?
  • Hoe wist je dat je verliefd was?
  • Herken je de gevoelens in de tekst?
  • Hoe kies jij een partner?
  • Moet iemand op jou lijken/zelfde achtergrond/opvoeding/geloof? ENZ (zie papier)

Slide 8 - Slide

voorlezen

Slide 9 - Slide

NOS Journaal in makkelijke taal 

Slide 10 - Slide

uitleg lidwoorden + opdracht nakijken
We hebben drie lidwoorden: de, het en een.
De en het noemen we bepaalde lidwoorden, een is onbepaald.
In de meeste gevallen gebruik je een lidwoord voor een zelfstandig naamwoord. Er zijn een paar uitzonderingen:

Slide 11 - Slide

je gebruikt geen lidwoorden
  • algemene dingen of personen in het meervoud: Auto's zijn in de binnenstad niet zo handig.
  • dingen die je niet kunt tellen: wil je nog koffie? Wij eten rijst.
  • aantal vaste combinaties: naar (school/bed/huis), op (tafel/straat/vakantie), aan (tafel zitten/boord gaan), zonder (jas/geld/fiets)
  • voor een beroep: ik wil dokter worden. Mijn broer is kapper.

Slide 12 - Slide

woorden van vrijdag
bewoog->bewegen
snuffelen
stiekem: in het geheim, niemand weet het
sjeest->sjezen/ racen : hard rijden (fiets/auto)
eenzaam: zich alleen voelen
vergrijzing: er zijn steeds meer oudere mensen
tegelijk: op hetzelfde moment
gestorven->sterven (doodgaan)

Slide 13 - Slide