v4 hoofdstuk 6

Aangepaste weekplanner tot toetsweek 
1 / 35
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Aangepaste weekplanner tot toetsweek 

Slide 1 - Slide

h 6.1: Waarom grijpt de overheid in?

Even herhalen: de overheid grijpt in als sprake is van marktfalen, ofwel als de markt niet tot de gewenste resultaten leidt.
Dat kan te maken hebben met:
* collectieve goederen
* externe effecten
* concurrentievervalsing / misbruik van marktmacht
* te hoge of te lage marktprijzen / scheve inkomensverdeling
* veranderende ideeën over de rol van de overheid in de economie

Slide 2 - Slide

collectieve goederen
externe effecten
te hoge / lage marktprijs
machtsmisbruik producenten
Dijken, wegen, politie ed
kartelvorming
minimumloon
vliegbelasting
statiegeld
Autoriteit Consument en Markt
sociale woningbouw

Slide 3 - Drag question

h.6.1: externe effecten
extern effect: als productie of consumptie financiële gevolgen hebben voor anderen dan koper en verkoper, zonder dat daar in de prijs rekening mee is gehouden
positief: parapluwerking van vaccinatie  -> reden voor promotie
negatief: aardbevingen door gaswinning  -> compensatie nodig


Slide 4 - Slide

h.6.1: (quasi-)collectieve goederen
collectieve goederen worden niet door de markt geleverd vanwege de volgende kenmerken:
* ze zijn niet-deelbaar, dus niet per stuk aan te bieden
* ze zijn niet-uitsluitbaar, dus je kunt niemand uitsluiten van gebruik
* ze zijn niet-rivaliserend, dus gebruik door de een gaat niet ten koste van gebruik door de ander

Slide 5 - Slide

h.6.1: (quasi-)collectieve goederen
individuele goederen zijn wel deelbaar, uitsluitbaar en rivaliserend, en daarom kunnen ze door de markt worden geleverd 

quasi-collectieve goederen zijn individuele goederen die toch door de overheid worden geleverd
de reden is dat de overheid wil garanderen dat ze voor iedereen betaalbaar en toegankelijk zijn 

Slide 6 - Slide

collectief goed
quasi-collectief goed
individueel goed
paspoorten
politie
deze school
energievoorziening
brandweer
tolwegen
broodjes uit de kantine
sociale uitkeringen
parken
meeliften

Slide 7 - Drag question

h.6.2: Maximum- en minimumprijzen
als de overheid de marktprijs te hoog vindt, kan ze een maximumprijs instellen die onder de marktprijs ligt (een plafond) 
dit gebeurt bij sociale woningbouw
hiermee wordt de consument beschermd

als de overheid de marktprijs te laag vindt, kan ze een minimumprijs instellen die boven de marktprijs ligt (een bodem)
hiermee wordt de producent beschermd
dit gebeurde in de landbouw

Slide 8 - Slide

h.6.2: maximumprijs op volkomen markten
gevolg is een vraagoverschot, dat de overheid kan opheffen door zelf te produceren of producenten subsidie te geven  -> aanbodlijn verschuift naar rechts en q neemt toe

bij blijvend tekort zal een toewijzingssysteem nodig zijn

Slide 9 - Slide

h.6.2: maximumprijs en welvaartsverlies op volkomen markten
als de aanbodlijn niet verandert, daalt q en daarmee het totale surplus;
dit is te beschouwen als welvaartsverlies: in de grafiek weergegeven met de rode driehoek, de Harbergerdriehoek ofwel deadweight loss

Slide 10 - Slide

h.6.2: maximumprijs en welvaartsverlies op onvolkomen markten
de maximumprijs ligt onder de prijs voor maximale winst (waarbij MO=MK) 
zolang geldt dat MO > MK blijft producent aanbieden!
gevolg: afzet stijgt en welvaart als totaal surplus neemt toe
oranje = consumentensurplus
groen = producentensurplus

Slide 11 - Slide

H.6.2: Minimumprijs
(alleen van toepassing op volkomen markten)
minimumprijzen golden lang voor de landbouw om onze voedsel-voorziening veilig te stellen;
gevolg is een aanbodoverschot;
oplossingen:
* overheid koopt overschot op
* overheid geeft exportsubsidies
* overheid stelt productiequotum

Slide 12 - Slide

h.6.2: minimumprijs en welvaartverlies
als de overheid het aanbodoverschot niet opkoopt, daalt q en daarmee het totale surplus: Harberger driehoek

Slide 13 - Slide

h.6.2: minimumprijs en welvaartverlies vervolg
Als de overheid het aanbod-overschot opkoopt, verschuift de vraaglijn naar rechts: q stijgt. 
De kosten van het opkopen =  aanbodoverschot x minimumprijs. Export tegen de marktprijs compenseert deze kosten deels; rest komt voor rekening van de belastingbetaler

Slide 14 - Slide

h.6.3: Heffingen en subsidies
De overheid kan de productie en consumptie ook bijsturen door de prijs indirect te beïnvloeden:
* kostprijsverhogende heffingen (indirecte belastingen)  -> vraag daalt
* kostprijsverlagende subsidies                                                       -> vraag stijgt

Slide 15 - Slide

h.6.3: heffingen
Heffingen kunnen in twee vormen worden opgelegd:
* vast bedrag per product: accijns, verwijderingsbijdrage e.d. -> aanbodlijn verschuift evenwijdig
* percentage van de producentenprijs: btw -> aanbodlijn gaat steiler lopen

Slide 16 - Slide

h.6.3: heffingen vervolg
de opbrengst van de heffing gaat ten koste van het totale surplus;
meestal brengt de overheid de opbrengst weer terug in de economie, bijvoorbeeld om negatieve externe effecten te compenseren;
per saldo is er welvaartsverlies: de Harberger driehoek


Slide 17 - Slide

h.6.3: heffingen vervolg
de heffing leidt tot stijging van de  evenwichtsprijs, maar die stijging is kleiner dan de heffing:
het deel van de heffing dat via de hogere marktprijs aan de consument wordt doorberekend heet het afwentelingspercentage:
toename Pe / heffing x 100%

Slide 18 - Slide

h.6.3: subsidie
aanbodlijn verschuift naar rechts -> de evenwichtsprijs daalt en de afzet stijgt -> het totale surplus stijgt

de producent ontvangt de marktprijs + de subsidie per product

de marktprijs daalt minder dan het subsidiebedrag

Slide 19 - Slide

vast heffingsbedrag
heffing als percentage van de verkoopprijs
btw
accijns

Slide 20 - Drag question

Het geel gearceerde vlak is
A
welvaartsverlies
B
heffingsopbrengst
C
subsidiebedrag
D
herverdeling surplus

Slide 21 - Quiz

De verhouding tussen de
zwarte en blauwe pijl geeft aan
A
afname welvaart
B
herverdeling surplus
C
afwenteling heffing
D
verandering marktprijs

Slide 22 - Quiz

Het gele vlak staat voor ...
A
heffingsopbrengst
B
subsidie per product
C
totale subsidiebedrag
D
toename welvaart

Slide 23 - Quiz

Het verschil in effect tussen een minimumprijs en accijns is
A
bij een minimumprijs is de prijs hoger dan bij accijns
B
bij een minimumprijs is er een aanbodoverschot, bij accijns niet
C
bij een minimumprijs ontvangt overheid deel van de opbrengst
D
bij minimumprijs verschuift de aanbodlijn, bij accijns niet

Slide 24 - Quiz

Wat gebeurt er met de aanbodlijn als de overheid de producent een subsidie per product geeft?

Slide 25 - Open question

Bij welke marktvormen leidt een maximumprijs NIET tot welvaartsverlies?

Slide 26 - Open question

Wat is deze figuur het bedrag
van de subsidie?

Slide 27 - Open question

Accijns is een voorbeeld van een
A
indirecte belasting
B
directe belasting

Slide 28 - Quiz

Het afwentelingspercentage is het hoogst bij
A
producten met een prijselastische vraag
B
producten met een prijs- inelastische vraag
C
producten met een inkomenselastische vraag
D
producten met een inkomensinelastische vraag

Slide 29 - Quiz

De econoom schat de invloed van de prijs op de vraag zwakker dan de overheid en gaat dus uit van ........ prijselastische vraag.
De vraaglijn loopt dan  ............. dan die in bron 1.
Er wordt dan een   ......... deel van de heffing doorberekend in de prijs en de negatieve exterene effecten worden ...... beperkt.
meer
minder
steiler
vlakker
hoger
lager
meer
minder

Slide 30 - Drag question

h.6.4: Overig overheidsingrijpen
naast
* heffingen & subsidies, 
* minimum- & maximumprijzen 
grijpt de overheid ook in het marktproces in via
* quotering
* toezichthouders op het mededingingsbeleid
    - kartelvorming
    - concentratie

Slide 31 - Slide

h.6.4: quotering
quotering = instellen van een maximum aan productie / consumptie om  negatieve externe effecten te beperken tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau 
vaststelling quotum: private kosten (basis van de oorspronkelijke aanbodlijn) worden verhoogd met de kosten van de negatieve externe effecten, zodat een aanbodlijn op basis van maatschappelijke kosten ontstaat
zie opgave 6.24
de nieuwe evenwichtshoeveelheid is het maatschappelijk optimum.

Slide 32 - Slide

h.6.4: mededingingsbeleid en toezicht
op onvolkomen markten voert de overheid een beleid om de concurrentie te bevorderen:
* antikartelbeleid
* tegengaan ongewenste concentratie

dit beleid wordt uitgevoerd door de Autoriteit Consument en Markt (ACM)

https://www.deconcurrenten.nl/ 

Slide 33 - Slide

h.6.4: kartelvorming
een kartel is een (verboden) afspraak tussen bedrijven over
* de te hanteren prijs: prijskartel
* de verdeling van de markt: productiekartel

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Link