Thema 5 Erfelijkheid en evolutie B1 Genotype en fenotype

Thema 5 

Erfelijkheid en evolutie



B1
Genotype en fenotype
1 / 22
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quiz, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Thema 5 

Erfelijkheid en evolutie



B1
Genotype en fenotype

Slide 1 - Slide

Wat weet jij eigenlijk al over het onderwerp erfelijkheid?
Erfelijkheid

Slide 2 - Mind map

Slide 3 - Video

Leerdoelen
5.1.1 Je kunt omschrijven wat het genotype en het fenotype zijn.

5.1.2 Je kunt uitleggen dat cellen alleen de erfelijke informatie gebruiken die ze nodig hebben.


Slide 4 - Slide

Erfelijke informatie
  • Chromosomen: draden in de kern van elke cel. Chromosomen bestaan uit DNA.

  • Je hebt 23 paar chromosomen:
23 van je vader en 23 van je moeder. Er zitten dus 46 chromosomen in elke cel.

  • Elke celkern van elke lichaamscel bevat de complete informatie voor alle erfelijke eigenschappen van een organisme. 



Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Celdeling 
  • Celdeling = de vorming van nieuwe cellen. 
  • Bij elke celdeling worden eerst de chromosomen gekopieerd. 

Slide 7 - Slide

Een gen bestaat uit stukjes DNA die samen de 
informatie bevatten voor één erfelijke eigenschap

Slide 8 - Slide

Alle chromosomen netjes gerangschikt per paar.

Slide 9 - Slide

Niet alle genen zijn in elke cel actief...

Slide 10 - Slide

Genotype
  • de informatie voor alle erfelijke eigenschappen van een organisme
  • alle genen in een celkern samen vormen het genotype
  • het genotype van een organisme ontstaat op het moment van bevruchting.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Fenotype
Alle waarneembare eigenschappen van een organisme, 
waaronder het uiterlijk

Slide 13 - Slide

Het fenotype verandert …
Het genotype niet…

Slide 14 - Slide

Genotype en fenotype
Genotype

Fenotype


DUS............................

Slide 15 - Slide

Thema 5 

Erfelijkheid en evolutie



B2
Chromosomen

Slide 16 - Slide

Leerdoelen
5.2.3 Je kunt uitleggen hoe elk van de ouders 50% van de chromosomen levert.

5.2.4 Je kunt aangeven dat bij mensen het geslacht wordt bepaald door de geslachtschromosomen.

5.2.5 Je kunt uitleggen hoe door geslachtelijke voortplanting variatie in genotypen ontstaat.


Ieder mens heeft duizenden erfelijke eigenschappen. De informatie hiervoor ligt in slechts 46 chromosomen. Van elk chromosoom heb je er twee.

Slide 17 - Slide

Paren
  • Chromosomen uit één lichaamscel van een vrouw, gerangschikt naar grootte en vorm.
  • Celkern mens bevat 46 chromosomen
  • Chromosomen komen in paren voor. Dus in alle lichaamscellen 23 paren chromosomen in een celkern. 
  • Beide chromosomen van een paar bestaan uit dezelfde genen en dus de informatie voor dezelfde erfelijke eigenschappen.
  • Chromosomenpaar 15: genen met informatie voor de oogkleur.

Slide 18 - Slide

Geslachts-chromosomen
  • Bij het 23e chromosomenpaar staat geen nummer maar ‘XX’ (zie afbeelding 1). 
  • Dit zijn de geslachtschromosomen. 
  • Bij een vrouw zijn de geslachtschromosomen gelijk aan elkaar. Een vrouw heeft twee X-chromosomen (XX). 
  • Bij een man zijn de geslachtschromosomen verschillend. Een man heeft een X- en een Y-chromosoom (XY)
  • Heel af en toe worden ook meisjes geboren met XY-chromosomen en jongens met XX-chromosomen. Dit zijn vormen van intersekse
  • Soms is intersekse bij de geboorte zichtbaar en heeft dan zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtskenmerken.
  • Iemand kan ook de geslachtskenmerken hebben van één sekse, met een mix van mannelijke en vrouwelijke chromosomen en/of hormonen.

Slide 19 - Slide

Verschillende informatie
  •  Twee chromosomen van een paar bevatten informatie voor dezelfde erfelijke eigenschappen (gekleurde bandjes). 
  • Dezelfde kleur: de informatie op beide chromosomen is gelijk, bijvoorbeeld: blond haar.
  • Kleur verschillend: verschillende informatie op de chromosomen. Het ene chromosoom bevat bijvoorbeeld de informatie voor bruine ogen, het andere voor blauwe ogen.
  • De chromosomen bevatten dan verschillende varianten van een gen.
  • Van elk chromosomenpaar is één chromosoom afkomstig van de vader en één van de moeder. Daardoor kan de informatie op de twee chromosomen van een paar verschillend zijn.

Slide 20 - Slide

Geslachtscellen
  • Bij geslachtelijke voortplanting versmelten de kernen van twee geslachtscellen (een eicel en een zaadcel). 
  • In geslachtscellen komen de chromosomen niet in paren voor maar enkelvoudig
  • Dus een geslachtscel van een mens bevat dus geen 46 chromosomen, maar slechts 23.
  • Geslachtscellen ontstaan door een speciale celdeling: de meiose
  • Bij meiose worden de chromosomen verdeeld over de dochtercellen (geslachtscellen). 
  • Daarbij krijgt elke geslachtscel één chromosoom van elk chromosomenpaar.
  • Bij zaadcellen komt dan ook veel variatie in genotypen voor, net als bij de eicellen die een vrouw maakt.

Slide 21 - Slide

Variatie
  • 23 chromosomen van de zaadcel en de 23 chromosomen van de eicel komen bij elkaar in de kern van de bevruchte eicel. 
  • Kern van de bevruchte eicel: 46 chromosomen, 23 paren 
  • Van elk chromosomenpaar is één chromosoom afkomstig van de moeder en één van de vader.
  • Iedere nakomeling heeft een andere combinatie van chromosomen dan de ouders. 
  • Bij geslachtelijke voortplanting ontstaat variatie in genotypen bij de nakomelingen.
  • Geslachtschromosoom eicel is altijd een X. Geslachtschromosoom zaadcel kan een X zijn of een Y
  • Bij bevruchting dan een chromosomenpaar XX of een  XY, een meisje of een jongetje, en heel soms intersekse.

Slide 22 - Slide