Redekundig ontleden t/m naamwoordelijk gezegde

Redekundig ontleden
  • Persoonsvorm
  • Onderwerp
  • Werkwoordelijk gezegde
  • Naamwoordelijk gezegde
  • Lijdend voorwerp
  • Meewerkend voorwerp
  • Bijwoordelijke bepaling



1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Redekundig ontleden
  • Persoonsvorm
  • Onderwerp
  • Werkwoordelijk gezegde
  • Naamwoordelijk gezegde
  • Lijdend voorwerp
  • Meewerkend voorwerp
  • Bijwoordelijke bepaling



Slide 1 - Slide

Lesdoelen
  1. Ik kan de persoonsvorm aanwijzen in een zin.
  2. Ik kan het onderwerp aanwijzen in een zin.
  3. Ik kan een werkwoordelijk gezegde aanwijzen in een zin.
  4. Ik kan een naamwoordelijk gezegde aanwijzen in een zin.  

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Voorbeeld: Persoonsvorm
Ik maak de LessonUp in de kerstvakantie. 

Ik maakte de LessonUp in de kerstvakantie. -> Tijdproef

Wij maken de LessonUp in de kerstvakantie. -> Getalproef

Slide 6 - Slide

Wat is de persoonsvorm?:
Ik rijd elke week naar de supermarkt.
A
ik
B
rijd
C
elke week
D
naar de supermarkt

Slide 7 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?:
Vanuit de boomhut zag de jager het everzwijn aankomen.
A
vanuit de boomhut
B
zag
C
de jager
D
zag, aankomen

Slide 8 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?:
Wordt het meisje morgen al elf jaar?
A
Wordt
B
het meisje
C
morgen
D
al elf jaar?

Slide 9 - Quiz

Zinsdelen
Wordt het meisje morgen al elf jaar. 
/ Wordt / het meisje / morgen / al elf jaar.

Vanuit de boomhut zag de jager het everzwijn al aankomen.
/ Vanuit de boomhut / zag / de jager / het everzwijn / al aankomen.

Slide 10 - Slide

Verdeel de zinnen in zinsdelen:
  1. Ik maak deze LessonUp tijdens de kerstvakantie.
  2. Ik rijd elke week naar de supermarkt.
  3. De wielrenner behaalde zonder veel moeite de overwinning.
  4. De bezorgde moeder wandelde elke dag met haar zoon naar school. 

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Wat is het onderwerp?:
Ik maak de LessonUp tijdens de kerstvakantie.
A
Ik
B
maak
C
de LessonUp
D
de kerstvakantie

Slide 13 - Quiz

Wat is het onderwerp?:
Vanuit de boomhut zag de jager het everzwijn aankomen.
A
Vanuit de boomhut
B
de jager
C
het everzwijn
D
zag

Slide 14 - Quiz

Wat is het onderwerp?:
Wordt dat meisje morgen al elf jaar?

A
Wordt
B
dat meisje
C
morgen
D
al elf jaar?

Slide 15 - Quiz

In mijn vlog heb ik een rondleiding door mijn huis gegeven.

Persoonsvorm:
Zinsdelen:
Onderwerp:

Slide 16 - Open question

Slide 17 - Slide

Werkwoordelijk gezegde
Zij heeft zich opgegeven voor de wedstrijd.

Albert Heijn zal de prijzen weer verlagen

Slide 18 - Slide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?:
Hij heeft de hele avond televisie gekeken.
A
Hij
B
heeft
C
heeft gekeken
D
heeft televisie gekeken

Slide 19 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?:
In de vakantie mag jij ervoor zorgen.
A
In de vakantie
B
mag zorgen
C
zorgen
D
mag jij ervoor zorgen

Slide 20 - Quiz

Het werkwoordelijk gezegde?
  1. Ronald wil graag met je meerijden.
  2. Durf jij daar te blijven staan.
  3. Hij had daar moeten staan.  

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Naamwoordelijk gezegde voorbeeld:

  1. Mijn mobiel is kapot.
  2. Hij lijkt me erg aardig.
  3. Hij is op school de beste tennisser
  4. Mijn dochter was gisteren ziek

Slide 24 - Slide

Wat is het naamwoordelijk gezegde?:
Hij is jarenlang de populairste leraar geweest.
A
is
B
is geweest
C
is leraar geweest
D
is de populairste leraar geweest

Slide 25 - Quiz

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
Volgens veel mensen is december de gezelligste maand van het jaar.
A
is
B
is de gezelligste
C
is december
D
is de gezelligste maand van het jaar

Slide 26 - Quiz

Het naamwoordelijk gezegde?
  1. Voor de voorzittersfunctie lijkt zij de beste kandidaat.
  2. Karin was erg blij met de vondst van haar agenda.
  3. Na die hevige regenbui werd de situatie onhoudbaar. 

Slide 27 - Slide

PV, OND, WWG, NWG
1. Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel van het vak Nederlands.

2. Ik ben erg benieuwd naar de nieuwe dirigent. 


Slide 28 - Slide

Lesdoelen
  1. Ik kan de persoonsvorm aanwijzen in een zin.
  2. Ik kan het onderwerp aanwijzen in een zin.
  3. Ik kan een werkwoordelijk gezegde aanwijzen in een zin.
  4. Ik kan een naamwoordelijk gezegde aanwijzen in een zin.  

Slide 29 - Slide