Oefenen bij unité 6

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Programme du jour: Révision

Unité 6 et 7: 

Vocabulaire, phrases et grammaire! 

1. Vocabulaire

Choisis (kies):
_________ un plat principal.

1. Je prends
2. Tu parles

Choisis (kies):
_________ une pizza, s'il vous plait.

1. Je voudrais
2. Je déteste

Choisis (kies):
gedurende de dag

1. aujourd'hui
2. pendant la journée
3. au petit-déjeuner

Traduis: Ik heb een hekel aan groenten.

Traduis: Je mange une tartine de confiture.

Traduis: De kip ziet er heerlijk uit.

Ik heb dorst.

Vertaal:
Ik neem een beetje vlees.

Vertaal:
C'est fait avec de l'eau.

3. Grammatica

werkwoorden vervoegen

De uitgangen vw en -er

Onderwerp	Stam	Uitgang	Eindproduct
Je	donn-	e	je donne
Tu	donn-	es	tu donnes
Il/elle/on	donn-	e	il donne
Nous	donn-	ons	nous donnons
Vous	donn-	ez	vous donnez
Ils/elles	donn-	ent	ils donnent

Elles ...

1. joue
2. jouez
3. jouent
4. joues

vouloir = willen

présent

je veux = ik wil

tu veux = jij wilt

il veut = hij wil

elle veut = zij wil

nous voulons = wij willen

vous voulez = jullie willen, u wilt

ils/elles veulent = zij willen

passé composé

j'ai voulu = ik heb gewild

tu as voulu = jij hebt gewild

il a voulu = hij heeft gewild

elle a voulu = zij heeft gewild

nous avons voulu = wij hebben gewild

vous avez voulu = jullie hebben gewild, u heeft gewild

ils/elles ont voulu = zij hebben gewild

Kies de juiste vorm van het werkwoord
ww = vouloir
nous.....

1. voulez
2. voulons
3. veulent
4. veux

Elles ...

1. voulez
2. voulons
3. veulent
4. veut

Kies de juiste vorm van het werkwoord
ww = prendre
je

1. Je prend de la viande.
2. je prends de la viande.
3. .

Kies de juiste vorm van het werkwoord
ww = prendre
vous.....

1. prennent
2. prenons
3. prenez
4. prend

Kies de juiste vorm van het werkwoord
ww = être
ils....

1. ont
2. font
3. vont
4. sont

Vous (faire)

1. faites
2. faisez
3. frites
4. faite

Tu (faire)

1. fait
2. faites
3. faisons
4. fais

Passé composé

Persoonlijk vnw	avoir	voltooid dlw
J' (ik)	ai	parlé
Tu (jij)	as	parlé
Il/elle/on (hij/zij/men)	a	parlé
nous (wij)	avons	parlé
Vous (jullie/u)	avez	parlé
Ils/elles (zij)	ont	parlé

Ik heb gepraat

passé composé 

Maak de vormen van de passé composé van het werkwoord aimer.

Je/j'

Tu

Il/elle/on

Nous

Vous

Ils/elles

aimé

aimé

aimé

aimé

aimé

aimé

avons

avez

ont

as

a

ai

Deze werkwoorden hebben een onregelmatig voltooid deelwoord:

 ÊTRE:        été (=geweest)        

AVOIR:    eu (= gehad)

PRENDRE:        pris (= genomen)     

                           FAIRE:       fait  (=gedaan, gemaakt)

VOULOIR: voulu (= wilde)

Vul zelf de juiste vorm in van de passé composé (onregelmatig).

Tu ... tes devoirs? (faire)

Kies de juiste vorm met het juiste voltooid deelwoord (onregelmatig).

Vous .... très gentils! (être)

1. avez été
2. avons été
3. avez
4. êtes

Vul zelf de juiste vorm in van de passé composé (onregelmatig).

Juliette ... des problèmes. (avoir)

Ma soeur ... willen(passé composé)

Tu ... willen (passé composé)

Delend lidwoord

Delend lidwoord
vertaal: Heeft u suiker?

Delend lidwoord:
Vertaal: Ik heb stokbroden gekocht.

Delend lidwoord
Vertaal: Bij het ontbijt drink ik geen sinaasappelsap.

Delend lidwoord:
Je neemt een beetje chocola.

Delend lidwoord:
Jullie hebben veel slagroom genomen.

Delend lidwoord:
Ik ben dol op Marokkaanse nagerechten.