1.4 - Opbouw en indeling


Lezen, luisteren en kijken 
1.4 Opbouw en indeling
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson


Lezen, luisteren en kijken 
1.4 Opbouw en indeling

Slide 1 - Slide

Indeling tekst
  • Titel
  • Inleiding
  • Middenstuk
  • Slot

Slide 2 - Slide

Titel
  • De titel verraadt al veel
  • Het trekt de aandacht; ga je de tekst lezen of niet?
  • De titel noemt vaak al het onderwerp

Slide 3 - Slide

Inleiding
  • Eerste deel van de tekst
  • Het onderwerp wordt geïntroduceerd
  • Vanaf de eerste zinnen weet je waarover de tekst gaat
  • Bestaat meestal uit één alinea

Slide 4 - Slide

Middenstuk
  • De verschillende kanten van een onderwerp komen aan de orde
  • Dit gebeurt met behulp van deelonderwerpen

  • Bijvoorbeeld: een tekst over phishing
  • Deelonderwerpen kunnen dan zijn: gevaarlijke e-mails, criminaliteit, financiële schade, aangifte doen bij de politie, etc.

Slide 5 - Slide

Slot
  • Laatste alinea van een tekst
  • Het belangrijkste uit de tekst wordt nog eens herhaald of samengevat

Slide 6 - Slide

Wat is een deelonderwerp?
A
Verschillende dingen die over het onderwerp worden verteld.
B
Als er 2 onderwerpen in een tekst zitten.
C
Als de tekst niet echt een onderwerp heeft.
D
Een ander woord voor onderwerp.

Slide 7 - Quiz

Waar vind je de deelonderwerpen in een tekst?
A
Inleiding
B
Middenstuk
C
Slot

Slide 8 - Quiz

In welk deel van de tekst maak je kennis met het onderwerp?
A
Inleiding
B
Middenstuk
C
Slot

Slide 9 - Quiz

Wat is de juiste volgorde van een tekstindeling?
A
Inleiding, middenstuk met tussenkopjes, slot
B
Inleiding, slot, middenstuk
C
Inleiding, middenstuk met eventueel tussenkopjes, slot
D
Titel, inleiding, middenstuk met eventueel tussenkopjes, slot

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Slide

Wat is de juiste volgorde van het fragment?
A
D - A - B - C
B
A - C - B - D
C
D - A - C - B
D
D - B - C - A

Slide 12 - Quiz

Waarom gebruik je signaalwoorden in een tekst?

  • Je verbindt zinnen en woorden met elkaar;
  • Je maakt verbanden in je tekst duidelijk;
  • Daardoor kan de lezer jouw tekst beter begrijpen;
  • Welke signaalwoorden zijn er?

Slide 13 - Slide

Ik hou van zon, strand en zee.

Ik wil graag die sneakers kopen, maar ik heb mijn salaris nog niet binnen.

Omdat het regent, blijf ik binnen.


Voorbeelden:
De dikgedrukte woorden zijn signaalwoorden; wat doen ze in de zin?

Slide 14 - Slide

Ik hou van zon, strand en zee. = opsomming

Ik wil graag die sneakers kopen, maar ik heb mijn salaris nog niet binnen. = tegenstelling

Omdat het regent, blijf ik binnen. = reden


Voorbeelden:   zie ook blz. 332-333
De dikgedrukte woorden zijn signaalwoorden; wat doen ze in de zin?

Slide 15 - Slide