Woordsoorten

Wie wil vanavond met mij en mijn twee broertjes naar de Disneyfilm over dat schattige chimpanseetje Oscar?
pers. vnw
zn
ww
vz
vr.vnw.
bn
bw
vw
bez.vnw
tw
aanw. vnw
lw
  Wie
  wil
 vanavond
  met
mij
en
mijn
twee
broertjes
naar
de
Disneyfilm
over
dat
schattige
chimpanseetje
Oscar.
1 / 19
next
Slide 1: Drag question
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Wie wil vanavond met mij en mijn twee broertjes naar de Disneyfilm over dat schattige chimpanseetje Oscar?
pers. vnw
zn
ww
vz
vr.vnw.
bn
bw
vw
bez.vnw
tw
aanw. vnw
lw
  Wie
  wil
 vanavond
  met
mij
en
mijn
twee
broertjes
naar
de
Disneyfilm
over
dat
schattige
chimpanseetje
Oscar.

Slide 1 - Drag question

Slide 2 - Video

Slide 3 - Video

Voornaamwoorden
Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Vragend voornaamwoord
Aanwijzend voornaamwoord
Betrekkelijk voornaamwoord

Slide 4 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord
Vervangt een zelfstandig naamwoord.
Voorbeeld:
Die schoenen zijn van mijn moeder.
Zij zijn van haar.

Slide 5 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
Geeft aan van wie iets is. Het staat altijd
voor het bezit waarbij het hoort.
Voorbeeld:
jouw kamer, mijn vader, onze hond

Slide 6 - Slide

Vragend voornaamwoord
Staat meestal aan het begin van een vraag.
Voorbeeld:
Wie heeft de vuilnis opgeruimd?
Waar is de kaaschaaf gebleven?

Slide 7 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord
Gebruik je als je iets aanwijst.
Voorbeeld:
Dat meisje is de dochter van mevrouw Groen.
Mijn vader vindt deze film het leukst.

Slide 8 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar een woord of woordgroep die er vlak voor staat in dezelfde zin.
Voorbeeld:
De man, die net werd aangereden, heeft zijn been gebroken.

Slide 9 - Slide

Welk voornaamwoord vervangt een zelfstandig naamwoord
A
bezittelijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 10 - Quiz

Welk woord staat meestal aan het begin van een vraag.
A
bezittelijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 11 - Quiz

Welk woord geeft aan van wie iets is?
A
bezittelijk voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 12 - Quiz

Welk woord gebruik je om iets aan te wijzen?
A
betrekkelijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 13 - Quiz

Welk woord gebruik je om te verwijzen naar een eerder gebruikt woord of eerder gebruikte woordgroep.
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 14 - Quiz

Noteer hier jouw leerdoel met betrekking tot de woordsoorten.

Slide 15 - Open question

Huiswerk:
- Maken opdracht 2, 3, 4, 5 blz 180-181,
gebruik hierbij de theorie van blz 179-180

Slide 16 - Slide

Mail de antwoorden naar:
l.groen@zuyderzeelyceum.nl

Dan krijg je een nakijkmodel.

Slide 17 - Slide

Woensdag:
Extra oefening woordsoorten!

Slide 18 - Slide

Wat vond je van het werken met Lessonup?

Slide 19 - Open question