Argumenteren V5 2025

Argumenteren H3 V5
10.1 t/m 10.6  (blz. 124 t/m 133 vakboek)
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Argumenteren H3 V5
10.1 t/m 10.6  (blz. 124 t/m 133 vakboek)

Slide 1 - Slide

Standpunt (10.1)
  • Standpunt = mening / bewering / stelling
  • Een standpunt kan tegenspraak of twijfel oproepen bij de lezer/luisteraar

Slide 2 - Slide

tegenargument en weerlegging
  • Tegenargument ontkracht de argumentatie van de ander
  • Weerlegging valt een  argument aan van de ander

Slide 3 - Slide

Argumentatie
=
het standpunt én het geheel van argumenten dat het standpunt ondersteunt of ontkracht. Ook tegenargument en weerlegging zijn dus een onderdeel van de argumentatie.

Slide 4 - Slide

a. Jeroen Huizinga is een leuke docent.
b. Het is dus geen wonder dat leerlingen goed naar hem luisteren.
A
a = standpunt b = argument
B
a = argument b = standpunt

Slide 5 - Quiz

Objectieve argumenten
  • Objectieve argumenten zijn feitelijke argumenten. 
  • Je kunt ze controleren op feiten of resultaten uit een wetenschappelijk onderzoek. 
  • Met objectieve argumenten beweer je dat je uitspraak waar, waarschijnlijk of aannemelijk . 

Slide 6 - Slide

Subjectieve argumenten
  • Subjectieve argumenten zijn waarderende argumenten. 
  • Ze zijn gebaseerd op een gevoel of emotie, overtuiging, ervaring, geloof, normen en waarden of vermoedens. 
  • Je gaat bij deze argumenten na  of je het er mee eens bent.  

Slide 7 - Slide

validiteit
Bij argumenten is het essentieel dat ze valide zijn. Ze moeten kloppen met het standpunt.

Slide 8 - Slide

Subjectieve argumenten hebben over het algemeen meer overtuigingskracht dan objectieve argumenten
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quiz

Een hypothese is een subjectief argument.
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quiz

Bij subjectieve argumenten ga je na of ze waar zijn.
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quiz

Mening: Het is niet nodig dat voetbalclubs de politie-inzet rondom wedstrijden zelf gaan betalen.

Argument 1: De politie-inzet kost volgens het Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme gemiddeld 40.000 euro per wedstrijd
A
argument 1 is feitelijk
B
argument 1 is waarderend

Slide 12 - Quiz

Argument 2: Binnen het stadion zijn de voetbalclubs verantwoordelijk voor de kosten, maar buiten het stadion is het openbaar gebied en daarvoor is in principe de overheid verantwoordelijk.
A
Feitelijk
B
Waarderend

Slide 13 - Quiz

Argument 3: Voetbalclubs doen al heel erg hun best om de veiligheid te waarborgen.
A
Feitelijk
B
Waarderend

Slide 14 - Quiz

Tegenargument 1: Voetbalclubs verdienen genoeg aan tv-rechten, daar kunnen ze de politie-inzet best zelf van betalen.
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 15 - Quiz

soorten argumenten (10.3)
  1. feiten                                              
  2. onderzoek
  3. ervaring (empirisch argument)
  4. gevoel /emotie 
  5. geloof
  6. normen en waarden
  7. vermoedens
  1. feitelijke uitspraak kun je controleren
  2. krachtig / kwaliteit onderzoek
  3. eigen ervaring
  4. eigen gevoel/emotie
  5. idealen 
  6. algemene waarde/norm
  7. persoonlijke vermoeden 

Slide 16 - Slide

Bij een argument op basis van overeenkomst kan het ook gaan om verschillen
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quiz

argumentatieschema (blz. 127-128)
  1. oorzaak - gevolg
  2. kenmerk of eigenschap
  3. voor-en nadelen
  4. voorbeeld
  5. vergelijking
  6. gezag of autoriteit 

Slide 18 - Slide

Mikael zal wel wat contactgestoorde trekjes hebben. Hij is immers alleen door zijn moeder op een zo goed als verlaten eiland opgevoed.
Dit is een argumentatie op basis van ...

A
autoriteit
B
oorzaak en gevolg
C
kenmerk of eigenschap
D
voorbeelden

Slide 19 - Quiz

verzwegen argument
Formule: Als [argument] dan [standpunt]
Mikael zal wel wat contactgestoorde trekjes hebben. Hij is immers alleen door zijn moeder op een zo goed als verlaten eiland opgevoed.
--> Als je alleen door je moeder op een verlaten eiland wordt opgevoed, dan zal je contactgestoorde trekjes krijgen.
--> oorzaak gevolg. Klopt deze redenering?

Slide 20 - Slide

Aanvaardbaarheid van de argumentatie
  • relevantie van ieder argument
  • consistentie van de gehele argumentatie
  • toereikendheid van de gehele argumentatie
  • betrouwbaarheid van de bron

--> kritische vragen!

Slide 21 - Slide

10.5 Argumentatiestructuur (blz. 130-132)
  • Verwar de woorden schema en structuur niet
  • Bij de toets moet je een argumentatie in een blokjes schema kunnen zetten
  • Hoe noteren?
  • Oefen goed door de opdrachten serieus te maken


Slide 22 - Slide

10.6 Drogredenen (133-134)
  • Overtreden van de argumentatieschema's
  •  Overtreden van de discussieregels

Neem ze kritisch door voor volgende les.

Slide 23 - Slide

Vorige boektoets: diversiteit in literatuur
Wat zou het belang zijn van een boek als Stoere sprookjes over avontuurlijke meisjes?

Tekst 1: wat zouden sensitivity readers zijn?

Slide 24 - Slide

Wat is het belang van literatuur?
Teskt 2: Er is een nijpend tekort aan actuele literatuur die recht doet aan de diversiteit van Nederland.  Waarom is dit een probleem?

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Link

Slide 28 - Slide

Huiswerk volgende week dinsdag
Maak: test jezelf H3
Maak tekst 1 blz. 50-51
Bestudeer de theorie H10 vakboek
Lees boek 9: 4 juni boektoets

Slide 29 - Slide