Entree Nederlands les 3

• Begrijpend lezen
• MBO
• Studiejaar 1

Nederlands

Lezen en luisteren

Lesdoel

- Je kent 10 begrippen van het thema hygiëne;

- Je kunt oriënterend, zoekend en globaal lezen en vragen beantwoorden over een tekst. 

Programma

Opening	5 minuten
Terugblik	5 minuten
Woordenschat	10 minuten
Tekst lezen	15 minuten
Afsluiting	5 minuten

Terugblik

Onderwerp

Wat ga je lezen als je het onderwerp wil vinden?

Thema 1

Beschrijven wat hygiëne inhoudt. 

Woorden herkennen die met hygiëne te maken hebben. 

Opdracht

Knip de plaatjes en de begrippen uit.

Leg de juiste plaatjes bij de begrippen. 

Lezen

Leesstrategieën

Er zijn meerdere soorten leesstrategieën.

Vandaag bespreken we de volgende drie:

1. Oriënterend lezen.

2. Zoekend lezen

3. Globaal lezen

Oriënterend lezen

- Voor een algemeen beeld van een tekst.​

Je bekijkt de titel, tussenkopjes en plaatjes.​

​

Als je oriënterend hebt gelezen, weet je wat het onderwerp is en welke informatie in de tekst staat. Je weet ook of je verder wilt lezen.

Zoekend lezen

- Zoeken naar informatie in de tekst. ​

Ook wel scannend of selectief lezen genoemd. ​

​

Gebruiken als je iets specifieks wilt weten. 

Globaal lezen

- Denk aan 'Global', wereldwijd. Je let niet op de kleine dingen, maar op de hoofdzaken. 

-  Je leest de eerste en de laatste zin van de alinea.​

- Je bepaalt van iedere alinea de hoofdgedachte.​​

Je weet, na het globaal lezen, wat de hoofdzaken van de tekst zijn. 

Opdracht 

We gaan vandaag een lekkere tekst lezen......

Waar denk je dat de tekst
over gaat?

Welke woorden uit de tekst vind je moeilijk?

Wat is dit voor een soort tekst

1. informatief
2. fictief
3. recept
4. gedicht

Hoeveel tijd kost het om de pizza's te maken?

1. 15 minuten
2. 25 minuten
3. 10 minuten
4. 5 minuten

Wat betekent flinke in regel 5

1. stoere
2. blinkende
3. grote
4. verse

Waarom staat er bij topping 'bijvoorbeeld' ?

Zoek in de tekst naar 8 zelfstandige naamwoorden met een lidwoord.

Welke zin komt eerst?

1. Snijd de courgette in plakken.
2. Beleg vervolgens de pizza.
3. Verwarm de oven op 200 graden
4. Besmeer de plakken met een laagje tomatensaus.

Welke zinnen zijn niet waar
(meerdere antwoorden)

1. Een van de ingrediënten is 1 flinke courgette
2. Voor de topping gebruik je een bakplaat met bakpapier
3. De oven moet voorverwarmd op 220 graden
4. De bereiding kost 15 minuten

Zou jij de pizza zelf willen maken?
Waarom wel of niet?

Wat is een ander woord voor geheel?
(regel 22)

1. een gedeelte
2. helemaal

Wat is een courgette?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Wat kun je op je pannenkoek doen?

1. Stroop
2. Suiker
3. Kaas
4. Spek

Taakverdeling

- 2 mensen maken het boodschappenbriefje

- 2 mensen gaan de boodschappen halen

- 2 mensen gaan de tafel dekken

- 2 mensen gaan de pannenkoeken bakken

- 2 mensen ruimen en maken de keuken schoon

Afsluiting

Volgende les

Luisteren van een fragment 

Vragen beantwoorden