Herhaling chapitre 6

• Frans
• Middelbare school
• mavo, havo
• Leerjaar 1

Frans

1kb

le 11 mai

Teun Sijbers

Prenez...

-  vos portables

-  vos agendas

-  vos livres

Ga naar lessonup.app en voer de code in

Le programme

-  Questions en français

-  Le verbe aller et le futur proche

-  Au travail ou des questions

-  Fin du cours

Questions en français

Zet een vraagteken achter de zin en spreek de zin vragend uit

Vraagwoorden (wie, wat, waar etc.)

Plaats van de vraagwoorden leren!

Welk vraagwoord is hier nodig?
Tu habites ... ?

1. comment
2. pourquoi
3. où
4. qui

Welk vraagwoord is hier nodig?
Ton anniversaire, c’est ... ?

1. pouquoi
2. qui
3. combien
4. quand

Welk vraagwoord hoort hier?
... tu vas faire?

1. Qu’est-ce que
2. Que
3. Où
4. Qui

Le verbe aller (gaan)

je                   vais

tu                  vas

il/elle/on     va

nous             allons

vous              allez

ils/elles        vont

Le futur proche

Kennen we in het Nederlands ook:

Ik ga zwemmen.

Wij gaan een pizza eten.

Thomas gaat Parijs bezoeken.

Hoe zit dat in het Frans?

Onderwerp  +  vorm van aller  + hele werkwoord + rest van de zin

Je vais nager.

Nous allons manger  une pizza.

Thomas va visiter  Paris.

Wat is de juiste vorm van aller bij ’elle’?

1. elle vont
2. elle va
3. elle alle
4. elle vais

Wat is de juiste vorm van aller bij ’vous’?

1. vous allons
2. vous allez
3. vous vasez
4. vous vont

Zet de zin in de futur proche:
Vous (manger) du pain.
(geen punt achteraan de zin)

Zet de zin in de futur proche:
Mon ami (faire) du foot

Zet de zin in de futur proche:
Nous (aller) au restaurant.

Au travail ou des questions?

Au travail, page 135 - 137

Exercices 9ab, 10abc, 11abc

Des questions? 

Infos

-  Demain: petit test du chapitre 6 et début chapitre 7

-  Jeudi: nouvelle grammaire