Informele brief schrijven

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 5

écrire une lettre informele

Woordvolgorde

onderwerp + gezegde + lijdend voorwerp + bepaling

Je mange une glace pendant les vacances

Ik eet een ijsje in de vakantie

J'ai mangé une glace (ik heb een ijsje gegeten)

Je vais manger une glace (ik ga een ijsje eten)

De werkwoorden staan altijd bij elkaar!

Ik vorm van avoir, être + aller

Hoe vertaal je:
Ik ga

Hoe vertaal je:
vanaf 10 november tot 15 november

Hoe vertaal je:
Sorry dat ik je niet eerder heb geschreven

Vervoeg ''regarder'' in de présent, passé composé & futur simple
je - tu - nous vorm

Als je wil zeggen:
ik ga jou een brief schrijven. Hoe vertaal je jou?

Wat betekent tu?
Wat betekent te?

Als je wil zeggen:
ik ga hem een brief schrijven. Hoe vertaal je hem?

Wat betekent il?
Wat betekent lui?

Wat te doen bij het vervoegen van een werkwoord?

Sleep de signaalwoorden naar het verband dat zij aangeven. 

Opsomming

Reden

Tegenstelling

Conclusie

car

mais

par contre

donc

en plus

au contraire

comme

ensuite

alors

d'abord

puis

parce que

bref

cependant

Vertaling van mijn en jouw in het Frans?

Vertaling van jij kan

Vertaling van ik schrijf / ik zeg

Hoe vertaal je:
in/naar (stad)

Hoe vertaal je:
in/naar (land)

Hoe vraag je naar iemands cijfers, studie en toekomstplannen?

In het Frans gebruik je veel vaker dat dan in het Nederlands. In het Nederlands kun je zeggen:

Ik vind school leuk. In het Frans kan dat niet. Je moet dan zeggen: Ik vind dat school leuk is.

Dus: Je trouve que l’école est amusante.

Je crois que l’examen est facile.

Hoe vertaal je:
Ik vind dat

Hoe maak je een ontkenning?

chunks:

Comment ça va? Moi, ça va très bien, parce que…./ Moi, ça ne va pas très bien, parce que…

Je suis désolé(e) que je ne t’ai pas écrit plus tôt.

Et toi? C’est comment pour toi?

Tu me manques beaucoup!

J’espère que tu m’écris rapidement.

Kahoot-quiz

Verbes réguliers ER, IR, RE

https://create.kahoot.it/v2/details/aef4ba86-a795-4233-857d-634511a4b07a

Welke zin is juist?

1. Maria est allé au cinéma.
2. Maria est allée au cinéma.

Maak de vormen van de passé composé van het werkwoord tussen haakjes.

Je/j' (faire)

Tu (finir)

Elle (partir)

Nous (être)

Vous (attendre)

Ils (partir)

été

fini

partis

partie

fait

attendu

avons

avez

sont

as

est

ai