GWP 7.4 H4: Kolonialisme & slavernij

1 / 34
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

In deze paragraaf leer je?

- hoe de trans-Atlantische slavenhandel groeide
- welke slavernij er was op de Amerikaanse plantages
- welke slavernij er was in de Nederlands kolonieen.
- hoe de slavernij werd afgeschaft

Slide 2 - Slide

Slavernij

Slide 3 - Slide

Indianen stierven met als gevolg dat Karel V slavernij van Indianen verbood.
Daardoor kwam de trans-Atlantische slavenhandel op.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Van Afrika naar Amerika
  • Slavernij Indianen verboden. Gevolg: Afrikaanse slaven (16e–19e eeuw: 11 miljoen!)
  • Trans-Atlantische slavenhandel (ook wel driehoekshandel genoemd)
 

Slide 6 - Slide

Van mens naar handelsgoed.
Zelfs als handelsproduct werden 'slaven' op weinig waarde geschat.

Slide 7 - Slide

Trans-Atlantische slavenhandel
Groei
Door het veroveren van kolonies door de Europeanen, groeide het aantal kolonialisten en daarmee ook het aantal plantages.  
Hierbij meegenomen dat de mensen(slaven genoemd) uit Afrika geschikter waren voor het zware werk, zorgde voor een groei van de toevoer. 
Fort Elmina: Vanaf dit fort werden vele slaven geruild tegen producten uit Europa. De meeste mensen die hier vastzaten waren destijds gevangen genomen als krijgsgevangenen van een stamoorlog. 
Voor de republiek had de WIC deze route

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slavernij op plantages
  • Slavenbestaan wreed. Moeten werken op plantages (opgezet met Europees kapitaal)
  • Grote landbouwbedrijven waarop meestal één product werd verbouwd (suiker, cacao, tabak, katoen)
  • Veel vraag naar in Europa. Verdienen hier kapitalen aan. 

Slide 12 - Slide

Leg kort in je eigen woorden uit wat de Trans-Atlantische slavenhandel inhield.

Slide 13 - Open question

Is de volgende stelling waar of niet waar? Leg je antwoord uit.
'Wanneer de vraag naar suiker toenam, werd automatisch de vraag naar slaven ook groter '.

Slide 14 - Open question

Nederland en de slavernij
  • Nederlands aandeel Trans-Atlantische slavenhandel 'maar' 5% --> +/- 550.000  van wie de helft naar plantages in Suriname (belangrijkste bestemming voor Nederlandse slavenschepen)
  • Vervoerden echter ook honderdduizenden slaven in Azië (bouw van factorijen, eigendom VOC-personeel etc.) 

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Link

Slide 17 - Link

Open de website (link in magister). Bekijk eerst het filmpje (+/- 7 min) en klik vervolgens op 'start quiz' Geef hier aan hoeveel vragen je goed had.

Slide 18 - Open question

Afschaffing
  • Abolitionisme: beweging voor afschaffing slavenhandel & slavernij. Geïnspireerd door Christendom & Verlichting (bv. Adam Smith: gedwongen arbeid in moderne economie = niet efficiënt)
  • 1787: Society for the Abolition of the Slave Trade (G-B).
  • Succesvol: 1807: Britse regering verbood slavenhandel. 1833: slavernij in alle Britse kolonies afgeschaft.

Slide 19 - Slide

Afschaffing
  • Nederland = een van de laatste landen die slavernij verboden.
  • 1814: slavenhandel door regering verboden, máár: pas door vertaling ‘De negerhut van oom Tom’ echt belangstelling voor slavernij.
  • 1863: Surinaamse en Antilliaanse slaven werden vrije mensen.

Slide 20 - Slide

Leg uit welke rol de verlichting speelde in de afschaffing van de slavernij.

Slide 21 - Open question

Leg uit wat in Nederland een belangrijke rol speelde in de afschaffing van slavernij.

Slide 22 - Open question

Hoe heette het fort dat voor de Nederlanders de uitvalsbasis in Afrika was om slaven naar Amerika te vervoeren?
A
Fort Hollandia
B
Fort Ghana
C
Fort Elmina
D
Fort Nassau

Slide 23 - Quiz

Met welk gewas werd in Zuid-Amerika het meeste geld verdiend?
A
Tabak
B
Suiker
C
Katoen
D
Aardappelen

Slide 24 - Quiz

Waarmee ruilden de Nederlanders om slaven van de Afrikaanse stammen te kopen.
A
goud
B
geweren
C
kralen
D
katoen

Slide 25 - Quiz

Welke Nederlandse provincie deed het meest aan slavanhandel
A
Zeeland
B
Friesland
C
Noord-Holland
D
Zuid-Holland

Slide 26 - Quiz

Bekijk de prent.

Welke zin over de prent is juist?
A
De tekenaar was een voorstander van de standenmaatschappij.
B
De tekening is getekend na de Franse Revolutie.
C
De tekening is getekend voor de Franse Revolutie.
D
Geen van de genoemde zinnen over de prent is juist.

Slide 27 - Quiz

Europa
Afrika
Amerika
Sleep de producten naar het juiste werelddeel binnen de driehoekshandel
Spiegeltjes
Sierraden
Geweren
Slaven
Suiker
Katoen
Koffie
Cacao

Slide 28 - Drag question

Deze vraag gaat over tijdvak 7.

Welke zin is juist?
A
Rousseau beweerde dat vorsten hun macht van God hadden gekregen.
B
Verlichte denkers dachten dat zij de maatschappij gingen verbeteren.
C
Het tijdvak Pruiken & Revoluties eindigt rond het jaartal 1700.
D
Geen van de genoemde zinnen is juist.

Slide 29 - Quiz

Bekijk de afbeelding.

Welke naam hoort bij het rode kruisje te staan?

De gebeurtenis vond in Parijs plaats in 1793.
A
Lodewijk XVI
B
Napoleon Bonaparte
C
Robespierre
D
Rousseau

Slide 30 - Quiz

De Franse Revolutie was een ....... en een ...... verandering.

Welke twee woorden horen op de stippellijntjes te staan?
A
economische en culturele
B
economische en sociale
C
politieke en culturele
D
politieke en sociale

Slide 31 - Quiz

Deze vraag gaat over de Bataafse Revolutie in Nederland.

Wat veranderde bij de Bataafse Revolutie in 1795?
A
Er werd een parlement (de Nationale Vergadering) gekozen
B
Willem V vluchtte naar Frankrijk
C
Patriotten keerden terug in Nederland met het Pruisisch leger
D
Patriotten riepen de Bataafse monarchie uit.

Slide 32 - Quiz

Deze opdracht gaat over ideeën over slavernij.

Welke zin is ONJUIST?
A
Christenen waren tegenstanders van slavernij, want de Bijbel verbiedt het.
B
De verlichting gaf aanleiding tot de afschaffing van de slavernij.
C
Het abolitionisme streefde naar afschaffing van zowel slavernij als slavenhandel.
D
Geen van de zinnen is onjuist

Slide 33 - Quiz

De tijd van pruiken en revoluties
timer
2:00

Slide 34 - Drag question