letterlijk en figuurlijk taalgebruik

garantie
A
niet in de werkelijkheid
B
verzekering dat iets goed is
C
bruikbaar
D
kapot
1 / 25
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

garantie
A
niet in de werkelijkheid
B
verzekering dat iets goed is
C
bruikbaar
D
kapot

Slide 1 - Quiz

dosis =
A
hoeveelheid
B
volgorde
C
stemming
D
behoefte

Slide 2 - Quiz

bruikbaar
A
afzonderlijk
B
betreffen
C
praktisch
D
theoretisch

Slide 3 - Quiz

territorium
geregeld
ritueel
virtueel
relatie
verhouding
leefgebied van een dier
vaste reeks handelingen
regelmatig

Slide 4 - Drag question

Aan het einde van deze les:
  • Weet je het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik
  • Kan je figuurlijk taalgebruik herkennen
  • Ken je het verschil tussen  uitdrukking en spreekwoord
  • Kun je zelf zinnen maken met een uitdrukking
  • Lever je samen 1  meerkeuze quizvraag in over deze lesstof
Aan het eind van de les:
Weet je het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik

Kun je figuurlijk taalgebruik herkennen

Kun je zelf zinnen maken met een uitdrukking 


Slide 5 - Slide


Letterlijk taalgebruik

Dit vertelt precies wat er gebeurd is, er zit geen andere betekenis achter

'tegen de lamp lopen'


Wat is er gebeurd?

Slide 6 - Slide


Figuurlijk taalgebruik

 Dit heeft een andere betekenis dan dat er staat.

'tegen de lamp lopen'



Wat betekent het nu?

Slide 7 - Slide


Nog meer voorbeelden van figuurlijk taalgebruik:

  • de baard in de keel krijgen
  • geld moet rollen
  • over zijn woorden struikelen
  • in de put zitten

uitdrukkingen en spreekwoorden zijn altijd figuurlijk bedoeld!
Hoe zoek je ze op in het woordenboek?

Slide 8 - Slide

Je moet nou eens goed in je oren knopen, dat je op tijd moet komen.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 9 - Quiz

Ik heb er een hard hoofd in of ik dit jaar ga slagen voor mijn eindexamen.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 10 - Quiz

Ik heb een wond aan mijn hoofd.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 11 - Quiz

Ik heb een zere keel.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 12 - Quiz

Mijn broer krijgt de baard in de keel.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 13 - Quiz

Helaas kwam er geen kip naar de gratis tennisles.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 14 - Quiz

Sleep de zinnen naar het juiste hokje. Welke zinnen zijn letterlijk en welke figuurlijk?
Letterlijk
Figuurlijk

De mentor ziet Tim met zijn vader binnenlopen en zegt: ‘De appel valt niet ver van de boom.
Kijk naar die appels, ze zijn allemaal uit de boom gevallen
Gatver, we hebben muizen en ik zie ze zelfs door de kamer lopen!
‘Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel’, riep de mentor toen hij terugkwam.
Stijn moet een schop onder zijn kont hebben, vindt zijn mentor
Ik wil dat je nu eindelijk eens ophoudt met het schoppen van je klasgenoten!

Slide 15 - Drag question

als er één schaap over de dam is, volgen er meer
A
als er één begint aan iets moeilijks, volgen er snel meer.
B
als je ergens weinig voor betaalt, kan de kwaliteit slecht zijn en moet je snel een nieuwe kopen.
C
je kunt beter zeker zijn van 1 klein grote ding, dan hopen op 10 beloften
D
mensen die vaak ziek zijn, leven het langst

Slide 16 - Quiz

"De hond in de pot vinden"
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 17 - Quiz

De hond in de pot vinden
A
Het wordt duidelijk hoe iemand echt is.
B
Twee mensen willen hetzelfde, de derde krijgt het.
C
Komen als het eten op is.
D
De fout herstellen als het te laat is.

Slide 18 - Quiz

De dief koos het hazenpad.
A
sterk overdrijven
B
ervandoor gaan
C
in een slechte bui zijn
D
iets verzinnen

Slide 19 - Quiz

in de aap gelogeerd zijn
A
toen bleken zijn ware bedoelingen
B
in heb lang gezocht
C
voor gek staan
D
in een lastige positie terechtgekomen zijn

Slide 20 - Quiz

Je moet een gegeven paard...
A
niet in de bek schijten
B
niet in de stal zetten
C
niet in de bek kijken
D
niet slecht behandelen

Slide 21 - Quiz

Als de kat van huis is....
A
heeft de hond geen doelwit meer.
B
maken zijn baasjes zich hevig zorgen.
C
hoef je hem ook niet meer te voeren.
D
dansen de muizen op tafel.

Slide 22 - Quiz

Beter één vogel in de hand dan...
A
geen hand
B
twee in de lucht
C
tien in de lucht
D
één kogel in de hand

Slide 23 - Quiz

In welke zin(nen) vind je een metafoor?
A
Na regen komt zonneschijn.
B
Het witte goud ligt weer in de winkel.
C
De schilder gebruikte vooral warme kleuren.
D
Hij ging als tekeer als een olifant in een porseleinkast.

Slide 24 - Quiz

Blaffende honden bijten niet.
A
Van wie veel dreigt, heb je vaak het minst te vrezen.
B
Als je hard schreeuwt krijg je keelpijn.
C
Je bent geen hondenmens.
D
Je krijgt een lage stem.

Slide 25 - Quiz