Trede 11

1 / 33
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Today
- Quiz trede 11 
- Kids meet a 101-year-old
- Practice word bank trede 11

Slide 2 - Slide

Quiz trede 11
- Trappen van vergelijking
- Past simple / Past continuous
- Gebiedende wijs

Slide 3 - Slide

Wat zijn de trappen van vergelijking voor:
incredible?
A
incredibler- incrediblest
B
more incredibler - most incrediblest
C
incredibleer - incredibleest
D
more incredible - most incredible

Slide 4 - Quiz

Wat zijn de trappen van vergelijking voor:
tall?
A
taller-tallst
B
taller-tallest
C
more tall-most tall
D
tallier-talliest

Slide 5 - Quiz

Wat zijn de trappen van vergelijking voor:
good?
A
gooder - goodest
B
beter - best
C
better - best
D
more good - most good

Slide 6 - Quiz

Wat zijn de trappen van vergelijking voor:
easy?
A
easier - easiest
B
more easy - most easy
C
easyer - easyest
D
easyr - easyst

Slide 7 - Quiz

Wat zijn de trappen van vergelijking voor:
bad?
A
badder - baddest
B
worse - worst
C
bader - badest
D
more bad- most bad

Slide 8 - Quiz

Wat zijn de trappen van vergelijking voor:
important?
A
importanter -importantest
B
more important - most important
C
more importanter - most importantest
D
importantly - importantliest

Slide 9 - Quiz


Past Simple
Wanneer gebruik je de Past Simple?
A
Wanneer iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt.
B
Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.
C
Wanneer iets in het verleden is gebeurd.
D
Wanneer iets in het verleden is begonnen en nu nog bezig is.

Slide 10 - Quiz

Wat is de regel voor zinnen in de past simple
(met regelmatige werkwoorden)?
A
werkwoord+ed (b.v. I walked)
B
have + werkwoord+ed (b.v I have walked)

Slide 11 - Quiz

Wat zijn signaalwoorden voor de past simple?
A
for, yet, never, ever
B
yesterday, last year, ago, when
C
always, often, usually, never
D
right now, at the moment

Slide 12 - Quiz

In welke zin wordt de past simple gebruikt?
A
I have lived in Utrecht for 13 years.
B
I was living in Utrecht.
C
I lived in Utrecht in 2010
D
I am living in Utrecht.

Slide 13 - Quiz

In welke zin wordt de past simple gebruikt?

A
Did you eat eggs for breakfast yesterday?
B
Do you always eat breakfast in the morning?
C
Have you eaten breakfast yet?
D
Has she seen the movie?

Slide 14 - Quiz


Past Continuous
Wanneer gebruik je de Past Continuous?
A
Wanneer iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt.
B
Wanneer iets een tijdje bezig of aan de gang was in het verleden.
C
Wanneer iets in het verleden is gebeurd.
D
Wanneer iets in het verleden is begonnen en nu nog bezig is.

Slide 15 - Quiz

Je maakt de past continuous met .................. ?
A
was/were + hele werkwoord
B
hele werkwoord op -ing
C
has/have + hele werkwoord op +ing
D
was/were + hele werkwoord op +ing

Slide 16 - Quiz

Wat zijn signaalwoorden voor de past continuous?
A
when, while
B
always, never, ever, often
C
right now, at the moment
D
yesterday, last week

Slide 17 - Quiz

Pick the example of the past continuous:
A
They were living in poverty.
B
They are living in poverty.
C
They lived in poverty.
D
They have been living in poverty.

Slide 18 - Quiz

Pick the example of the past continuous:
A
They film the event with a hidden camera.
B
They filmed the event with a hidden camera.
C
They have filmed the event with a hidden camera.
D
They were filming the event with a hidden camera.

Slide 19 - Quiz

Wanneer gebruik je de gebiedende wijs?
A
Bij bevelen, aanwijzingen, instructies, adviezen etc.
B
Wanneer je een vraag stelt.
C
Om aan te geven dat je boos bent.
D
Om duidelijk te maken dat je iets graag wilt.

Slide 20 - Quiz

Hoe maak je de gebiedende wijs?
A
Door het hele werkwoord vooraan te zetten.
B
Door de -ing vorm vooraan te zetten.
C
Door het hele werkwoord achteraan te zetten.
D
Door het onderwerp vooraan te zetten.

Slide 21 - Quiz

Hoe maak je de
gebiedende wijs (hele werkwoord) negatief?
A
Must
B
Don't
C
Mustn't
D
No

Slide 22 - Quiz

Vertaal in het Engels met de gebiedende wijs:
Je mag hier niet drinken!
A
You shouldn't drink here!
B
Does not drink here!
C
Drink not here!
D
Don't drink here!

Slide 23 - Quiz

Vertaal in het Engels met de gebiedende wijs:
Wees op tijd!


A
You must be on time!
B
You have to be on time!
C
Be on time!

Slide 24 - Quiz

Kids meet a 101-year-old
6 questions after watching the video.
You can take notes while watching.

Slide 25 - Slide

6

Slide 26 - Video

00:28
Hoe zegt Alice dat ze heel blij is om Clara te ontmoeten?

Slide 27 - Open question

01:01
Waar is Alice geboren?

Slide 28 - Open question

01:24
Wat hadden ze niet toen Alice jong was?
A
televisie, radio & telefoons
B
televisie, radio, telefoons & vrachtwagens
C
telefoons & vrachtwagens

Slide 29 - Quiz

02:30
Wat mochten meisjes niet dragen toen Alice jong was?

Slide 30 - Open question

04:16
Wat vindt Alice het moeilijkste aan oud zijn?

Slide 31 - Open question

05:13
Noem minstens 1 van de tips om lang te leven:

Slide 32 - Open question

Word bank trede 11
- Portal
- Quizlet
- WRTS
- Flashcards

Slide 33 - Slide