H3.1 + 3.2 klimaten en temperatuurekenen

Hoofdstuk 3:
KLIMAATZONES EN DE 5 HOOFDKLIMATEN
1 / 22
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 3:
KLIMAATZONES EN DE 5 HOOFDKLIMATEN

Slide 1 - Slide

Wat meet je als je "het weer" wilt bepalen?
A
Warmte en de kou
B
Warmte, regen en wind
C
Hoeveel graden het is over lange tijd
D
Warmte en de temperatuur

Slide 2 - Quiz

Hoe kun je het klimaat van een gebied bepalen?
A
Je meet de warmte, neerslag en de wind
B
Je meet hoe warm het is gedurende 1 jaar
C
Je meet het weer over lange tijd
D
Je kijkt naar de zomer- en wintertemperauur

Slide 3 - Quiz

Leerdoel
  • Ik kan de 5 klimaatgebieden noemen en kan ze op een wereldkaart aanwijzen. 
  • Ik kan berekenen wat de temperatuur op grotere hoogte is.

Slide 4 - Slide

De klimaatzones

Slide 5 - Slide

poolklimaat
  • Het hele jaar is het er koud. 
  • Er is het hele jaar neerslag; meestal sneeuw.
  • Er groeit alleen wat mos of grassen. 

Slide 6 - Slide

zeeklimaat
  • koele zomers en warme winters
  • hele jaar neerslag
  • er groeien vooral loofbomen. 
  • je hebt 4 seizoenen

Slide 7 - Slide

landklimaat
  • er zijn koude winters en hete zomers
  • er zijn 4 seizoenen.
  • er groeien loofbomen en naaldbomen

Slide 8 - Slide

tropisch klimaat
  • Het is er altijd warmer dan 18 graden
  • Er is veel regen of je hebt er het regenseizoen.
  • Er groeit tropisch regenwoud of grassen, struiken en loofbomen.

Slide 9 - Slide

woestijn klimaat
  • Het is er heel droog
  • Het is er heel erg warm.
  • Er groeien alleen wat struiken en planten die goed tegen de droogte kunnen. 

Slide 10 - Slide


A
Droog klimaat
B
Poolklimaat
C
Gematigd klimaat
D
Tropisch klimaat

Slide 11 - Quiz


A
Poolklimaat
B
Tropisch klimaat
C
Droog klimaat
D
Gematigd klimaat

Slide 12 - Quiz


A
Droog klimaat
B
Tropisch klimaat
C
Poolklimaat
D
Gematigd klimaat

Slide 13 - Quiz


A
tropisch klimaat
B
Droog klimaat
C
Pool klimaat
D
Landklimaat

Slide 14 - Quiz

Welk klimaat heeft Nederland?

Slide 15 - Open question

Temperatuur op hoogtes
2 belangrijke regels:
1. Als je 1000 m de lucht in gaat dan daalt de temperatuur met 6 graden celcius.
2.  Als je 166 meter omhoog gaat dan daalt de temperatuur met 1  graden celcius.

Slide 16 - Slide

Onder in het dal is het 24 graden. De top van de berg ligt op 1000 meter hoogte. Wat is de temperatuur op de top?
A
18 graden
B
17 graden
C
19 graden
D
20 graden

Slide 17 - Quiz

Onder in het dal is het 28 graden. De top van de berg ligt op 1000 meter hoogte. Wat is de temperatuur op de top?
A
18 graden
B
20 graden
C
22 graden
D
24 graden

Slide 18 - Quiz

Onder in het dal is het 24 graden. De top van de berg ligt op 1332 meter hoogte. Wat is de temperatuur op de top?
A
15 graden
B
-3 graden
C
14 graden
D
16 graden

Slide 19 - Quiz

Een vliegtuig vliegt op 10 km hoogte (= 10 000 m). In Zundert is het 13 graden.
Wat is de temperatuur bij het vliegtuig?
A
0 graden
B
-10 graden
C
-56 graden
D
-48 graden

Slide 20 - Quiz

Meneer gaat weer wielrennend een berg op.
Onder in het dal is het 18 graden. De top van de berg ligt op 1800 meter hoogte. Wat is de temperatuur op de top?
A
0 graden
B
2 graden
C
3 graden
D
5 graden

Slide 21 - Quiz

Aan het werk!
1. maak een samenvatting van deze les door de leerdoelen uit de eerste dia's te beantwoorden.

2. werk verder aan de opdrachten van paragraaf 3.2

Slide 22 - Slide