Begeleiden zorgvrager les 5

Begeleiden zorgvrager les 5
1 / 30
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Begeleiden zorgvrager les 5

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen Les 5
Je kunt uitleggen hoe je de begeleiding afstemt op de individuele zorgvrager. 
Je kunt toelichten hoe je rekening houdt met de levensfase van de zorgvrager. 


Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Programma vandaag
  • Terugblik vorige les
  • Theorie zelfstandig doornemen
  • Behandelen theorie 
  • Opdracht levensgebieden Zelfstandig maken


Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Welke aandachtspunten zijn er als je humor gebruikt in de begeleiding?

Slide 4 - Mind map

This item has no instructions

Aandachtspunten
- tast het gevoel voor humor van de zorgvrager af, niet iedere zorgvrager kan een grap waarderen; 
- pas op dat andere zorgvragers geen last hebben van jouw humoristische interventie; 
- pas je humor aan aan het cognitieve vermogen van de zorgvrager, zorg ervoor dat de zorgvrager jouw grappen begrijpt; 
- wees voorzichtig met humor bij psychiatrische zorgvragers;
- zorg ervoor dat de zorgvrager weet dat hij ook met serieuze zaken bij jou terecht kan; - 
- let op je timing; maak geen grappen bij iemand die net slecht nieuws heeft gekregen; 
maak geen verkeerde (racistische of seksistische) grappen.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Welke 2 soorten motivatie zijn er?

Slide 6 - Mind map

This item has no instructions

Motivatie
Motivatie is de prikkel die ervoor zorgt dat de zorgvrager iets doet of juist laat. 

Intrinsieke motivatie, dit is de motivatie die vanuit de zorgvrager zelf komt. 

Extrinsieke motivatie, alles wat niet uit de zorgvrager zelf komt maar hem wel motiveert tot bepaald gedrag.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Welke begeleidingsmethodiek ingezet wordt, is onder andere afhankelijk van het te bereiken doel.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Het is wetenschappelijk bewezen dat humor en lachen de zorgvrager kan helpen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Oplossingsgericht werken is als begeleidingsmethodiek geschikt voor iedere doelgroep.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Motivatie is objectief.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Intrinsieke motivatie is voor het begeleiden van de zorgvrager belangrijker dan extrinsieke motivatie.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

neem door uit de theorie
Module 3, hoofdstuk 2: paragraaf 2.1 Begeleiden van het individu
                                                 paragraaf 2.2 rekening houden met de levensfase                                                         van de zorgvrager
Blz 153 t/m 158

timer
20:00

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Naar welke groepen kun je zorgvragers indelen?

Slide 14 - Mind map

This item has no instructions

Als verzorgende kun je zv. op diverse manieren in groepen indelen:
  • naar hun levensfase;
  • naar hun ziektebeeld of beperking;
  • naar hun opvattingen over levensbeschouwing;
  • naar het (probleem)gedrag dat ze vertonen.

= Factoren die van invloed zijn op jouw begeleiding als vpk, maar geen mens is gelijk dus is ook geen zorgvrager gelijk. 
Je stemt je begeleiding af op individu, op afzonderlijke mens, los van alle (sociale) groepen waarvan zv. deel uit maakt.





Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Begeleiding pas je aan op basis van:
1) Persoonlijkheid
Welke begeleiding is afhankelijk van individualiteit en eigenheid.  Persoonlijkheid van zorgvrager heeft daar een grote invloed op. Persoonlijkheid= eigenschappen van iemand op gebied van voelen, denken en doen.

De vijf persoonlijkheden met hun tegenpool zijn:
Stabiel - instabiel
Extravert- introvert
Openstaan- gesloten
Zorgvuldig- laks
Vriendelijk- onvriendelijk


Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Begeleiding pas je aan op basis van:

2) Gedrag
=Gedrag is alles wat mensen doen en wat andere mensen kunnen waarnemen. Iedereen vertoont altijd gedrag, ook jij als VZ.

Soms is gedrag bewust=bepaalde bedoeling of als reactie ergens op. 
Gedrag kan onbewust zijn=doet iets zonder dat je er zelf erg in hebt. 

Belangrijk dat je inzicht hebt in het gedrag van de zorgvrager, dat je weet waarom hij bepaald gedrag vertoont en wat het gedrag betekent.

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Begeleiding pas je aan op basis van:

2) Gedrag
 
Innerlijke oorzaken van gedrag:
- Lichamelijke invloeden
- Geestelijke invloeden
- Sociale behoeften

Uiterlijke oorzaken van gedrag:
-Fysische omgeving; 
- Sociale omgeving; 


Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Begeleiding pas je aan op basis van:

2) Gedrag
 
Gedrag zegt dus iets over:
- het lichamelijke welzijn en de lichamelijke ontwikkeling van de zorgvrager; 
- de cognitieve mogelijkheden van een zorgvrager; 
- de sociale aard van de zorgvrager; 
- de persoonlijkheid van de zorgvrager; 
- de belevingswereld van de zorgvrager; 
- de sociale omgeving van de zorgvrager; 
- de fysische omgeving van de zorgvrager. 




Slide 19 - Slide

This item has no instructions

In de begeleiding hou je rekening met de levensfase van de zorgvrager: 

De levensfase waarin de zorgvrager zich bevindt, heeft veel invloed op de begeleiding die je als verzorgende geeft. Je communiceert met een kind bijvoorbeeld compleet anders dan met een jongvolwassene. Bij iedere levensfase hoort een andere mate van sociale, emotionele en persoonlijkheidsontwikkeling

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Ontwikkelingsfasen, wat is dat?

Slide 21 - Mind map

This item has no instructions

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Levensfasen van de mens

Baby (geboorte tot 1 jaar)
Dreumes(1tot2jaar)
Peuter (2 tot 4 jaar)
Kleuter (4 tot 6 jaar)
Schoolkind (6 tot 12 jaar)
Puber (12 tot 17 jaar)
Adolescent (17 tot 22 jaar)
De jongvolwassene (22 tot 40 jaar)
De midden volwassene (40 tot 55 jaar)
De oudere volwassene (55-67 jaar)
De actieve ouderdom (67 tot 80/85 jaar)
De intensieve ouderdom (80/85 jaar en ouder)





Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Gebieden van de ontwikkeling

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Factoren die je ontwikkeling bepalen
Interne factoren: Aanleg, erfelijk materiaal wat je meekrijgt van je ouders (aangeboren vermogens)

 Externe Factoren: Je omgeving en leven onder bepaalde omstandigheden zijn bepalend voor je ontwikkeling. (milieu, onderwijs, arm/rijk, ingrijpende levensgebeurtenissen, tijd waarin je opgroeit)


Zelfbepaling: Hoe ouder een persoon is, hoe groter zijn vermogen kan worden om richting te geven aan zijn eigen ontwikkeling

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Wat zou iemand nodig hebben om te kunnen ontwikkelen?

Slide 27 - Mind map

This item has no instructions

Voorwaarden voor ontwikkeling
  • Veilig en vertrouwd (Harlow,1958)
  • Verbaal en non- verbaal contact
  • Stimulerende omgeving (positief, zelfvertrouwen)
  • Zelf onderzoeken
  • Spelen
  • Bewegingsvrijheid
  • Veiligheid en grenzen

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Opdracht:

Check de teamsopdracht: 

Deadline: dinsdag 8 april om 18:00 uur. 




Slide 29 - Slide



Kinderen:
  • Kinderen hebben behoefte aan veiligheid
  • Kinderen die zorg nodig hebben kind kunnen zijn. Net als andere kinderen moeten ze kunnen spelen en hun mogelijkheden onderzoeken, grenzen verleggen en grenzen opgelegd krijgen. 
  • Kinderen kunnen zichzelf vaak nog geen voorstelling maken van wat hen te wachten staat. Als verpleegkundige bereid je een kind daarom voor op wat er gaat gebeuren
Pubers en adolescenten:
Pubers (12-17 jaar) zijn op zoek naar hun identiteit. 
  • Ze zoeken antwoorden op vragen als: wie ben ik, wat wil ik, wat kan ik? Begeleid je als verpleegkundige een zorgvrager in de puberleeftijd, zie en behandel hem dan als een persoon en niet als zorgvrager. 
  • Zieke pubers of pubers met een beperking leiden vaak een totaal ander leven dan hun leeftijdsgenoten. 
  • Het missen van leuke ervaringen of het niet naar school kunnen kan voor pubers erg zwaar zijn en van invloed zijn op hun stemming. Sowieso kunnen hun emoties pubers erg bezighouden; onzekerheid, neerslachtige buien, woede-uitbarstingen horen allemaal bij het gedrag van pubers. Pubers experimenteren ze met hun zelfstandigheid en onafhankelijkheid.
Bij de adolescent (17-22 jaar) is de identiteit al duidelijker gevormd. 
  • Maakt eigen keuzes voor de toekomst; studie, werken, partner, zelfstandig wonen. 
  • Heeft de adolescent zijn impulsen en emoties meer onder controle dan de puber. Hij kent zijn eigen identiteit beter en dat geeft houvast. 
  • Adolescenten zijn vaak gericht op vrijheid. Ziek zijn en zorg nodig hebben kan die vrijheid behoorlijk inperken. Zorg dat je in je begeleiding hiermee rekening houdt en geeft de adolescent zoveel mogelijk vrijheid. 
Begeleiden volwassenen (22-67 jaar) 
  • Jongvolwassenen (22-40 jaar) zijn bijvoorbeeld erg gericht op de toekomst en op zoek naar mogelijkheden en grenzen. 
  • Voor de jong- en middenvolwassene (40-55 jaar) geldt dat hun leven vaak draait om de relatie met de partner, kinderen krijgen en opvoeden, werken/carrière, de relatie met de eigen ouders
  • Rond 40e levensjaar kunnen volwassenen last krijgen van een midlifecrisis en zichzelf afvragen of ze in hun leven wel de juiste keuzes hebben gemaakt, of ze wel het leven leiden wat ze willen. .
  • De meeste vrouwen menstrueren tussen hun 40e en 60e jaar voor de laatste keer.  Met de menopauze is de vruchtbare periode in het leven van de vrouw voorbij. De overgang kan door veranderende hormoonhuishouding veel lichamelijke en psychische klachten veroorzaken als opvliegers, hevig transpireren, vermoeidheid, slapeloosheid, stemmingswisselingen en humeurigheid, concentratiestoornissen
Begeleiding van ouderen:
  • Ouderen vaak minder gezond en daardoor meer afhankelijk en hulpbehoevend. 
  • Ouderen hebben een heel leven achter zich. Een leven met lief en leed, waar ze in deze fase van hun leven op terugkijken en dat ze op waarde gaan schatten.
  • Gedrag van de ouderen kan voort komen uit zijn levensloop. Gedrag heeft altijd een oorzaak. Verdiep je daarom als verpleegkundige in het levensverhaal van de oudere. Vraag hem ernaar, of zijn naasten als de oudere het zelf niet kan of wil vertellen.

Fijne vakantie!!!!

Slide 30 - Slide

This item has no instructions