1e,3e en 4e naamval

1 / 33
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Lernziel:



  • Ik kan het persoonlijk voornaamwoord in de 3e en 4e naamval gebruiken.
  • Ik kan de ein- en der-Gruppe in de 1e,3e, en 4e naamval gebruiken.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Naamvallen
1e naamval                Onderwerp
                         3e naamval                Meewerkend voorwerp
                        4e naamval                Lijdend voorwerp           

Slide 4 - Slide

Onderwerp? 


Wie/wat + gezegde

gezegde zijn alle werkwoorden in de zin

Slide 5 - Slide

Lijdend Voorwerp?


hhgghhj
Wie/wat + gezegde + Onderwerp

Slide 6 - Slide

Meewerkend Voorwerp?


Je kunt voor het zinsdeel denkbeeldig 'aan' of 'voor' zetten

Slide 7 - Slide

Stappenplan

Stap 1:  Staat er een voorzetsel in de zin?

Ja?> 3e naamval mit,nach,bei,seit,von,zu,aus

Ja? > 4e naamval: durch,für, ohne, um,bis gegen,entlang

Nee? > Ga naar stap 2

Stap 2: Ontleden / vragen stellen

1e naamval: onderwerp (hij) 

3e naamval: meewerkend voorwerp (aan/voor)

4e naamval: lijdend voorwerp (hem) 

Slide 8 - Slide

Wat is het ONDERWERP in deze zin?
Mein Neffe hat Kopfschmerzen

Slide 9 - Open question

Wat is het LIJDEND VOORWERP in deze zin?

Die Schüler müssen eine Prüfung machen

Slide 10 - Open question

Wat is het MEEWERKEND VOORWERP in deze zin?

Der Katze habe ich etwas zu fressen gegeben

Slide 11 - Open question

Der Gruppe & Ein Gruppe

Slide 12 - Slide

Er kauft ein.. interessantes Buch (o)
A
eines
B
einem
C
ein
D
eins

Slide 13 - Quiz

Der Junge (m) gibt d.. Mädchen (o) ein.. Kuss (m)
A
das, einem
B
dem, einen
C
das, ein
D
dem, einem

Slide 14 - Quiz

De bezittelijke voornaamwoorden horen bij de EIN Gruppe!

Slide 15 - Slide

D.. Eltern (mv) schenken ihr.. Sohn (m) Geld
A
die, ihren
B
der, ihren
C
der, ihr
D
die, ihrem

Slide 16 - Quiz

Mein Vater (m) gibt unser.. Lehrer (m) ein.. Hand (v)
A
unserem, eine
B
unserem, einer
C
unseren, einer
D
unser, eine

Slide 17 - Quiz

1e
3e
4e
ich
mir
mich
du
dir
dich
er
ihm
ihn
sie
ihr
sie
es
ihm
es
wir
uns
uns
ihr
euch
euch
sie
ihnen
sie
Sie
Ihnen
Sie
1e
3e
4e
ik
mij
mij
jij
jou
jou
hij
hem
hem
zij
haar
haar
het
het
het
wij
ons
ons
jullie
jullie
jullie
zij
hun
hen
u
u
u

Slide 18 - Slide

Ich habe ... (jullie) ein Buch gegeben.
A
euch
B
ihr

Slide 19 - Quiz

Kennst (jij)..... (hun) .....?
A
du - ihnen
B
dir - ihnen
C
dir - Sie
D
du - sie

Slide 20 - Quiz

Ich erzähle.... eine Geschichte.
A
er
B
ihm

Slide 21 - Quiz

Kies de juiste vertaling.
Ich habe ... (u) einen Kuchen gebacken.
A
Ihnen
B
Sie
C
ihnen
D
sie

Slide 22 - Quiz

Könnt ... (jullie) ... (mij) das neue Handy geben?
A
ihr-ich
B
euch - mich
C
euch-mir
D
ihr - mir

Slide 23 - Quiz

Wir haben (hem) besucht.
A
ihm
B
ihn
C
er

Slide 24 - Quiz

Die Eltern schenkten ...... (mij) Geld.
A
ich
B
mich
C
mir

Slide 25 - Quiz

Und jetzt üben! duits.de/vaklokaal

  • NAAMVALLEN & VOORZETSELS
  • PERSOONLIJK VOORNAAMWOORD

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Link

Slide 28 - Link

Slide 29 - Link

Slide 30 - Link

Slide 31 - Link

EINDE

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide