Er is een ongeluk gebeurd
(Er = een indefiniet subject)
Waarschijnlijk komt er een specialist naar het bedrijf
(Er = een indefiniet subject)
Er was alleen nog plaats op de zesde verdieping.
(Er = een indefiniet subject)
There is
De bus was
er om 08.45 uur nog niet.
(De bus was op deze plek/daar om 08.45 uur nog niet).
Het is er druk, want het is tentamentijd.
(Het is op deze plek/daar druk, want het is tentamentijd).
Ze werkt er vier dagen in de week.
(Ze werkt op deze plek/daar vier dagen in de week).
Marina en Tatiana waren er ook.
(Marina en Tatiana waren op deze plek/daar ook.)