Werkwoordelijk gezegde

Werkwoordelijk gezegde
Pagina 210

Je leert: het werkwoordelijk gezegde van een zin vinden.
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Werkwoordelijk gezegde
Pagina 210

Je leert: het werkwoordelijk gezegde van een zin vinden.

Slide 1 - Slide

Wat is een werkwoord?
  •  Een woord dat aangeeft wat iemand, een dier, of een ding doet.

Slide 2 - Slide

Wat is een persoonsvorm?
  •  Werkwoordsvorm die aangeeft wie of wat de handeling verricht en in welke tijd dit gebeurt

Slide 3 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm?
  • Tijdproef: zet de zin in een andere tijd, het ww. dat veranderd is de pv.
  • Meervoud: verander de zin in het enkelvoud of het meervoud, het ww. dat veranderd is de pv.

Slide 4 - Slide

Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde zijn alle werkwoorden uit de zin.

Slide 5 - Slide

Samenvatting
  •  Alle ww. samen vormen het werkwoordelijk gezegde
  • Bij scheidbare werkwoorden horen alle stukjes bij het w.g.

Slide 6 - Slide

Thijs en Beau zullen hard moeten trainen voor de beklimming van de Alpe D'Huez. 

Slide 7 - Slide

Het liefst kijkt Winston 's avonds naar een spannende detective op de televisie.

Slide 8 - Slide

Zonder rekenmachine zou ik de toets ook best goed gemaakt kunnen hebben.

Slide 9 - Slide

Na een moeizame zege op Excelsior heeft Vitesse een plek in de halve finale veroverd.

Slide 10 - Slide

Neem de zin over, maak het wg langer. Gebruik daarvoor een vorm van het ww. dat voor de zin staat. Verander zo nodig de vorm van de andere ww.
1. hebben --> Rachelle volgt een opleiding voor scheidsrechter.

2. moeten --> De mentor nodigt alle leerlingen uit voor een kort gesprek.

3. willen --> Vanmiddag plaatsen de monteurs de zonnepanelen op het dak.

Slide 11 - Slide

Antwoorden
1. heeft gevolgd/had gevolgd

2. moet uitnodigen/moest uitnodigen

3. willen plaatsen/wilden plaatsen

Slide 12 - Slide

4. kunnen --> Bij die zaak laat ik mijn telefoonaccu vervangen.

5. blijven --> De lampen van dat kantoor branden de hele nacht.

6. mogen --> Norah neemt een abonnement op de Donald Duck.

Slide 13 - Slide

Antwoorden
4. kan laten vervangen/kon laten vervangen

5. blijven branden/bleven branden

6. mag nemen/mocht nemen

Slide 14 - Slide

Planning
Opdracht 2,3 en 5 zelfstandig maken

Klaar? Nakijken, huiswerk maken, leren, lezen

Slide 15 - Slide