W23 EN 2H Unit 6.4

1 / 41
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Goals this week
Aan het einde van de week ...
...Kun je vraagwoorden in het Engels gebruiken. 
... kun je hulpwerkwoorden gebruiken om aan te geven dat iets moet of mag. 
...beheers je de woordjes van lesson 3
...heb je kennis gemaakt met de woordjes van lesson 4
...heb je jouw niveau van 'comparisons' aan jouw docent laten zien d.m.v. een schrijfopdracht. 
...is jouw leesvaardigheid verbeterd m.b.v. readtheory

Slide 2 - Slide

Goals today
Aan het einde van de les ...

...Kun je vraagwoorden in het Engels gebruiken.
... kun je hulpwerkwoorden gebruiken om aan te geven dat iets moet of mag. 
...is jouw leesvaardigheid verbeterd m.b.v. readtheory

Slide 3 - Slide

Making Wh-questions?!

Slide 4 - Slide

WH-questions
- Where = vraagt naar plaats (waar)
- When = vraagt naar tijd (wanneer)
- Why = vraag naar reden reden (waarom)
- How = vraagt naar manier waarop iets is gebeurd (hoe)
- Who = vraagt naar personen (wie)
- Whose = vraagt naar bezit (van wie)
- What = (wat/welke)
- Which=  maak een keuze (welke)

Slide 5 - Slide

Examples
Who was the presenter of the show?                                    Why did you like this book so much?

What
did you do yesterday?                                                       Where did you buy the tickets?

When was Temptation Island on TV?                                     How did you make this?

Which
book do you like best? 1984 or I, Robot?                 What book do you like best?

Let op het verschil tussen WHICH en WHAT!




Slide 6 - Slide

The student learns how to make questions.
1. Zet het juiste WH-woord aan het begin.
2. gebruik DO/DOES of DID als er geen hulp w.w. in de zin staat.
3. Gebruik vervolgens het HELE WERKWOORD

FORMULE: WH- + DO/DOES OF DID + HELE WW
(What does the student learn?)

Slide 7 - Slide

9 questions
Je gaat nu 9 vragen maken met behulp van wh-woorden. 
Bij de eerste 4 zinnen hoef je alleen het antwoord op te schrijven, daarna maak je een hele zin. DENK AAN JE HOOFDLETTER :)

Slide 8 - Slide

_____ do you like my new outfit?

Slide 9 - Open question

____ exactly can we expect the results of this test?

Slide 10 - Open question


_______ did the dog hid his bone?

Slide 11 - Open question


_____ bike is that standing next to mine?

Slide 12 - Open question

The check was for $ 500. (how much)

Slide 13 - Open question

She felt sad, because she didn't bring her dictionary yesterday. (why)

Slide 14 - Open question

He studies piano at university. (what)

Slide 15 - Open question

Their favourite music is Latin Jazz. (what)

Slide 16 - Open question

My sister called her boyfriend yesterday. (who)

Slide 17 - Open question

MOETEN
Hierna volgt een uitleg en een aantal vragen over de hulpwerkwoorden in unit 6.

Slide 18 - Slide

Should, must and have to
Should - zouden moeten

Must - moeten (van jezelf)

Have to - moeten (van iemand anders/wet)

Slide 19 - Slide

Should, must and have to
LET OP als je deze negatief maakt:

should (zouden moeten) - shouldn't (zou niet moeten)
must (moeten) - mustn't (niet moeten)
have to (moeten) - don't have to (niet hoeven)

Slide 20 - Slide



Slide 21 - Slide

I'm glad I ... wear a uniform at work.
A
mustn't
B
shouldn't
C
don't have to
D
doesn't have to

Slide 22 - Quiz

I think she ... go to university.
A
should
B
must
C
have to
D
has to

Slide 23 - Quiz

You ... be 18 before you can drive.
A
should
B
must
C
have to
D
don't have to

Slide 24 - Quiz

I ... do some studying for my exam tomorrow.
A
should
B
must
C
have to
D
don't have to

Slide 25 - Quiz

You ___ buy that game. It's a waste of money!
A
should
B
shouldn't
C
must
D
mustn't

Slide 26 - Quiz

I ___ go now, or I'll miss my bus.
A
should
B
must
C
have to
D
have got to

Slide 27 - Quiz

Mum says I ___ walk the dog.
A
should
B
must
C
have to
D
have got to

Slide 28 - Quiz

You ___ put your phone in the box in class.
A
should
B
must
C
have to
D
don't have to

Slide 29 - Quiz

eDition
Maak de volgende opdrachten. 

Unit 6.4 -> exercise: 27, 28, 29, 32, 33


Als je klaar bent ga je 15 minuten lezen op Readtheory. 
Daarna ben je klaar voor vandaag en zien we je morgen terug. 

Slide 30 - Slide

Time to read in Readtheory - 15 mins
timer
17:00

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Goals today
Aan het einde van de les ...
...beheers je de woordjes van lesson 3
...heb je kennis gemaakt met de woordjes van lesson 4
...heb je jouw niveau van 'comparisons' aan jouw docent laten zien d.m.v. een schrijfopdracht. 

Slide 34 - Slide

Writing week 23 - comparisons
Je gaat deze week 10 regels schrijven waarin je 2 foto’s vergelijkt. Het doel is: laten zien dat je de comparisons (vergelijkingen: easy, easier than, the easiest) beheerst. 

Slide 35 - Slide

Let op :)

Wil je nou nog uitleg over 'comparisons' en er meer mee oefenen voordat je aan de opdracht begint? Klik op de volgende dia :) 

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Link

De opdracht:

Slide 38 - Slide

TIP!
 Denk niet te lang na over jouw afbeeldingen. Het is een korte opdracht. Het gaat over vergelijken. Je krijgt geen cijfer, we bepalen zo wel of je nog iets nodig hebt dit schooljaar. Als je langer dan 5 minuten zoekt op internet is het tijdverspilling. Besteed liever meer tijd aan je zinnen 😊

Slide 39 - Slide

eDition
Als je de opdracht van de vergelijkingen aan jouw docent hebt gegeven en de volgende opdrachten af hebt, ben je klaar voor deze week. 
van Lesson 6.3 -> practise more -> vocab 1, 2, 3
van Lesson 6.4 -> exercise 30 + 31

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide