Werken op het secretariaat

Deel A
1 / 45
next
Slide 1: Slide
Economie & OndernemenMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3,4

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Deel A

Slide 1 - Slide

Wat is geen postsoort
A
Interne
B
Externe
C
Inkomende
D
Uitgaande

Slide 2 - Quiz

Een notulen van een bedrijf is een voorbeeld van
A
Interne post
B
Inkomende post
C
Uitgaande post

Slide 3 - Quiz

Wanneer jij een factuur van je leverancier ontvangt is dat een voorbeeld van
A
Interne post
B
Inkomende post
C
Uitgaande post

Slide 4 - Quiz

Wat is een voorbeeld van drukwerk.
A
Factuur
B
Notulen
C
Reclamefolder
D
Offerte

Slide 5 - Quiz

Een antwoordnummer is gekoppeld aan een?
A
Adres
B
Postbus
C
Telefoon
D
Ander land

Slide 6 - Quiz

Circulatiebriefje gebruik je bij een ...
A
Offerte
B
Factuur
C
Notulen
D
(vak) Tijdschrift

Slide 7 - Quiz

Wanneer je het verkoopbedrag moet betalen aan de postbode noemen we dat
A
Rembours verzenden
B
Verzekerd verzenden
C
Track and Trace
D
Aangetekend verzenden

Slide 8 - Quiz

Foto's kun je het beste verzenden in een....?
A
Monsterenveloppe
B
Vensterenveloppe
C
Interne post enveloppe
D
Bordrug enveloppe

Slide 9 - Quiz

Wat heeft GEEN invloed op de portokosten
A
Gewicht
B
Bestemming
C
Afzender
D
Formaat

Slide 10 - Quiz

Wat doet een frankeermachine?
A
Registreert inkomende post
B
Registreert uitgaande post
C
Machine die inkomende post stempelt
D
Machine die uitgaande post stempelt

Slide 11 - Quiz

Er is een poststuk aangetekend verzonden. Wie moet er nu een handtekening zetten
A
Medewerker postsorteercentrum
B
Postbode
C
Afzender
D
Ontvanger

Slide 12 - Quiz

Wat is frankeren
A
De post voorzien van een postzegel
B
De post registreren
C
De post naar het postkantoor brengen
D
De post sorteren

Slide 13 - Quiz

Brief
Postpakket
Drukwerk
Kan niet door de brievenbus
Is gedrukt maar niet persoonlijk
Bericht op papier gericht aan een of meerdere personen

Slide 14 - Drag question

Welke stelling is waar?
A
A3 is groter dan A5
B
A5 is groter dan A3

Slide 15 - Quiz

Deel B

Slide 16 - Slide

Inventariseren
A
Is het tellen van het kasgeld
B
Het aankopen van inventaris
C
Het tellen van de voorraad
D
Afschrijven van inventaris

Slide 17 - Quiz

Accuraat werken is
A
Snel werken
B
Digitaal werken
C
Schoon werken
D
Foutloos werken

Slide 18 - Quiz

Facturen van de afgelopen maand zitten in het
A
dynamische archief
B
Statische archief

Slide 19 - Quiz

Met welke datum begin je wanneer je chronologisch archiveert
A
1-6-2022
B
23-2-2022
C
12-1-2022
D
25-10-2021

Slide 20 - Quiz

Welke code sorteer je alfanumeriek
A
DK-R3
B
140769
C
GHP-Q
D
22-04-2018

Slide 21 - Quiz

Wat is de wettelijke bewaartermijn voor de administratie?
A
1 jaar
B
4 jaar
C
7 jaar
D
10 jaar

Slide 22 - Quiz

Wat is alfabetisch sorteren
A
Op datum
B
Op postcode
C
Op telefoonnummer
D
Op naam

Slide 23 - Quiz

1e
2e
3e
4e
2548 DK
3948 KD
1248 ZG
3948 KE

Slide 24 - Drag question

Wat regelt de wet persoonsgegevens
A
Hoe organisaties moeten omgaan met hun werknemers
B
Hoe organisaties moeten omgaan met gegevens van personen
C
Hoe werknemers moeten omgaan met hun eigen persoonsgegevens
D
Hoe werknemers moeten omgaan met bedrijfsgegevens

Slide 25 - Quiz

Franca werkt op het secretariaat. Met welke gegevens moet zij vertrouwelijk omgaan
A
(verkoop) Prijslijst
B
Vakbladen
C
Brochures
D
Klantgegevens

Slide 26 - Quiz

1e
2e
3e
4e
P. Hems
P. Fransen
A. Franssen
M. Hems

Slide 27 - Drag question

Deel C

Slide 28 - Slide

Hoe heet het document waarin alles stap voor stap staat uitgelegd voor een evenement?
A
Notulen
B
Actielijst
C
Draaiboek
D
Agenda

Slide 29 - Quiz

Bij welk gesprek kijk je terug op het afgelopen jaar.
A
Functioneringsgesprek
B
Beoordelingsgesprek

Slide 30 - Quiz

Bij welk gesprek maak je afspraken voor het komende jaar?
A
Functioneringsgesprek
B
Beoordelingsgesprek

Slide 31 - Quiz

Wat is een vergaderagenda?
A
Alle data wanneer er een vergadering is
B
Lijst met alle gemaakte afspraken tijdens de vergadering
C
Alle punten waarover de vergadering gaat
D
Aanwezigheidslijst voor de vergadering

Slide 32 - Quiz

Waarin leg je alle gemaakte afspraken van een vergadering in vast?
A
Notulen
B
Vergaderagenda
C
Actielijst
D
Convocatie

Slide 33 - Quiz

Welke competentie is belangrijk als je een zakelijke bijeenkomst organiseert
A
Representatief zijn
B
Ondernemend zijn
C
Creatief
D
Organiseren

Slide 34 - Quiz

Je gaat een treinreis van Breda naar Eindhoven boeken voor je baas. Wat kun je het beste doen?
A
Routeplanner gebruiken
B
Telefonisch informatie opvragen
C
Reisplanner gebruiken
D
Ruim plannen

Slide 35 - Quiz

Deel D

Slide 36 - Slide

Welke rollen zijn er bij een vergadering aanwezig?
A
Secretaris en een voorzitter
B
Notulist en een voorzitter
C
Notulist en een leidinggevende
D
Secretaris en een leidinggevende

Slide 37 - Quiz

Wat is geen vast agendapunt
A
Ingekomen stukken
B
Vaststellen notulen vorige vergadering
C
Jaarplanner
D
Rondvraag

Slide 38 - Quiz

Wat doet een notulist?
A
Ruimte reserveren voor de vergadering
B
De vergadering leiden en de tijd in de gaten houden
C
Bepaalt welke agendapunten moeten worden besproken
D
Houdt bij wat er wordt afgesproken

Slide 39 - Quiz

Tijdens een vergadering wil je graag nog wat vragen wanneer kun je dat het beste doen?
A
Opening
B
Sluiting
C
Mededelingen
D
Rondvraag

Slide 40 - Quiz

1e
2e
3e
4e
5e
6e
Inhoudelijke agendapunten
Opening
Rondvraag
Mededelingen 
Sluiting
Vaststellen notulen vorige vergadering

Slide 41 - Drag question

Wie controleert de hulpmiddelen voordat de vergadering begint?
A
Voorzitter
B
Notulist
C
Deelnemer
D
Secretariaatsmedewerker

Slide 42 - Quiz

Welk woord is er fout gespeld?
A
Interessant
B
ge-e-maild
C
te allen tijde
D
abbonee

Slide 43 - Quiz

Welk woord is er juist gespeld
A
Accommodatie
B
Acomodatie
C
acommodatie
D
accomodatie

Slide 44 - Quiz

Je gaat een nieuwjaarsontbijt organiseren. Wat bestel je bij de catering?
A
Chinese rijsttafel
B
Hapjes en drankjes
C
Broodjes, koffie, thee, melk en champagne
D
Koud buffet met drankjes

Slide 45 - Quiz