This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Items in this lesson
Good morning!
Backpack on the floor
Phones away
Books and notebook on the table
Pencilcase on the table
We beginnen als de timer af gaat.
timer
5:00
Slide 1 - Slide
PLANNING
Flashforward
Watching
Off to work!
Theme Words
Slide 2 - Slide
FLASHFORWARD
What do you know about fake news/deepfakes?
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Video
Slide 5 - Video
Off to work!
WHAT? Do exercises 5-9 on pages 132-133, then move on to Theme Words on page 134. HOW? Individually.
HELP? I'll do my rounds and help you when I reach you.
TIME? 20 minutes
DONE? Do exercises 10-17 on pagess 134-137
timer
5:00
Slide 6 - Slide
Week task
Thursday: 5I Grammar Do: 54-57
Study: Vocabulary from A & B & C
Slide 7 - Slide
TO BE: ZIJN
PositivesNegatives Questions
I was wasn't Was I?
YOU were weren't Were I?
SHE/HE/IT was wasn't Was she/he/it?
WE were weren't Were we?
THEY were weren't Were they?
DUS NIET: I DIDN'T WAS, maar: I wasn't. DUS NIET: Did they were? Maar: Were they?
Slide 8 - Slide
Past Simple: uses
We gebruiken de PAST SIMPLE voor acties die begonnen en geëindigd zijn in het verleden.
Signaalwoorden zijn: yesterday, last week, last year, in 1994, five hours ago, etc.
I saw a movie yesterday.
I didn't see a play yesterday.
Last year, I traveled to Japan.
Last year, I didn't travel to Korea.
Did you have dinner last night?
She washed her car.
He didn't wash his car.
Slide 9 - Slide
Past Simple: Positives
- We hebben ons hoofdwerkwoord nodig, in de verleden tijd. Die maken we door -ed achter regelmatige werkwoorden te zetten, en de onregelmatige werkwoorden moet je uit je hoofd leren.
I walked
YOU talked
SHE/HE/IT prayed
WE carried
THEY danced
Slide 10 - Slide
LET OP!
SPELLING REGELS:
Als een woord eindigt op een -e zoals dancedan voeg je enkel een +d toe. Danced
Als een woord eindigt op een klinker -y zoals carry of crydan maak je er -ied van. Carried, cried.
Als de uitspraak anders veranderd, verdubbel je een medeklinker zoals bij stop, dat wordt stopped. Drip wordt dripped. Grab wordt grabbed.
Slide 11 - Slide
Past Simple: Negatives
- We hebben ons hulpwerkwoordDID nodig, en het woord NOT om het negatief te maken, en dan hebben we ons hoofdwerkwoord nodig, waar we niks mee doen.
I didn't sleep
YOU didn't eat
SHE/HE/IT didn't dance
WE didn't fight
THEY didn't cry
Slide 12 - Slide
Past Simple: Questions
? We hebben ons hulpwerkwoord DID nodig en het hoofdwerkwoord waar we HELEMAAL NIKS mee doen.
DID I walk?
DID YOU talk?
DID SHIT dance?
DID WE relax?
DID THEY cry?
Slide 13 - Slide
LET OP!
Na DID of DIDN'T komt dus nooit -ed achter het hoofdwerkwoord.
X I didn't cycled to school thuis morning.
V I didn't cycle to school this morning.
X Did Dale stopped by Chip's place?
V Did Dale stop by Chip's place?
Slide 14 - Slide
LET OP: IRREGULAR VERBS
Er zijn een aantal onregelmatige werkwoorden die je al moet weten. Deze werkwoorden hebben bij positieve zinnen, een ander vorm dan met -ed er achter.
TO HAVE HAD TO SAY SAID
TO DO DID TO SIT SAT
TO SEE SAW TO LEAVE LEFT
TO GO WENT TO WIN WON
TO BUY BOUGHT TO COME CAME
INFINITIVE
PAST SIMPLE INFINITIVE PAST SIMPLE
Slide 15 - Slide
The Possessive
We hebben in Ch.1 al geleerd dat je bezit aan kunt geven met woorden als my, your, her, his, its, our, their. Nu hebben we daar bij geleerd dat je ook 's / ' / of voor kunt gebruiken.
Je kunt dus eigenlijk zeggen dat je 's / ' / of gebruikt om twee woorden aan elkaar te verbinden. Je laat zien dat ze bij elkaar horen.
Slide 16 - Slide
Je kijkt eerst naar VAN wie/wat iets is.
Het gaat er dus om VAN wie/wathet is, het gaat er niet om WAT het is.
Als je dit vervolgens weet, ga je verder kijken.
We gebruiken in de meeste gevallen: 's
Maar er zijn 2 uitzonderingen. Als je deze uitzonderingen uit je hoofd leert, dan weet je dat je in alle andere gevallen dus 's gebruikt!
Slide 17 - Slide
Uitzondering 1:
We gebruiken het woordje of bij plaatsen, landen of dingen:
the President of the United States - the capital of Australia - the roof of the house
Slide 18 - Slide
Uitzondering 2:
De meeste woorden in het meervoud in het Engels eindigen al op een s. Woorden die in het MEERVOUD staan en EINDIGEN op een S, die krijgen alleen: '
my parents' car - your sisters'room - the boys' backpacks
Maar let op! Woorden in het meervoud die NIET eindigen op een s, krijgen dus gewoon: 's