5havo -02-10-23 aanwijzend voornaamwoord

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 5

Lesplan 

- DT-VT : Donner son avis / mening geven in het Frans 

- Herhalen aanwijzend voornaamwoord 

- Wederkeerde werkwoorden+ het werkwoord '' mettre''  

- Nakijken opdrachten uit het boek

L'adjectif démonstratif

Aanwijzend voornaamwoord

thiememeulenhoff.bbvms.com

Adjectif démonstratif

Weet je het nog?

Pronom démonstratif

Je kunt het aanwijzend vnw ook zelfstandig gebruiken. Je gebruikt het dan in plaats van een zelfstandig naamwoord. 

Voorbeeld: 

C'est le stylo de ma mère = Het is de pen van mijn moeder

C'est celui de ma mère = Het is die van mijn moeder

Andere voorbeelden:

Je vois la fille que j'aime       =  Ik zie het meisje dat ik liefheb

Je vois celle que j'adore        = ik zie degene die ik liefheb

Quels gateaux est-ce que tu préfères? = Aan welke taarten geef jij de voorkeur?

Ceux-ci ou ceux-là ? = Deze hier of die daar? 

Extra's

Bij vergelijkingen wordt vaak gewerkt met -ci en -là 

mannelijk	vrouwelijk	mann. mv	vrouw. mv
celui-ci celui-là	celle-ci celle-là	ceux-ci ceux-là	celles-ci celles-là

Schéma:

Mannelijk	Vrouwelijk	Mann. mv	Vrouw. mv
celui	celle	ceux	celles

Voilà le vélo de mon père.
C'est ......... de mon père.

1. celle
2. ceux
3. celui
4. celles

C'est la photo de mon oncle.
C'est ........ de mon oncle.

1. celui
2. celles
3. ceux
4. celle

Quelles bananes veux-tu?
.......-ci ou ....-là?

1. ceux / ceux
2. celle/ celle
3. celles/ celles
4. celui/ celui

Voici la clé de la maison et ...... de
ma voiture.

1. celui
2. celle
3. ceux
4. celles

J'aime les livres de suspense mais
pas ...... qui sont ici.

1. celle
2. celui
3. celles
4. ceux

De wederkerende werkwoorden

Wederkerende werkwoorden zijn werkwoorden waar in het Nederlands zich voor staat: zich wassen, zich vergissen, zich voelen, zich herinneren, zich zorgen maken, etc.

Veel voorkomende werkwoorden

zich douchen - se doucher

zich wassen - se laver

zich scheren - se raser

zich opmaken - se maquiller

Sommige werkwoorden zijn in het Nederlands NIET wederkerend, maar in het Frans wel!!!!

wakker worden - se reveiller

opstaan - se lever

naar bed gaan- se coucher

tandenpoetsen - se brosser les dents

wandelen - se promener

Zich wassen

Een voorbeeld: Ik was me.

Bij wederkerende werkwoorden horen de dikgedrukte woorden altijd bij elkaar. Ik en me, jij en je, hij en zich etc.

Se laver

je me lave (ik was me)

tu te laves (jij wast je)

il se lave (hij wast zich)

elle se lave (zij wast zich)

on se lave (men wast zich)

nous nous lavons (wij wassen ons)

vous vous lavez (jullie wassen jullie)

ils/elles se lavent (zij wassen zich)

In de passé composé

vervoegen we ALLE wederkerende werkwoorden met ÊTRE

Je me suis lavé(e)
tu t'es lavé(e)

il s'est lavé

elle s'est lavée

nous nous sommes lavé(e)s
vous vous êtes lavé(e)(s)
ils se sont lavés

elles se sont lavées

Kies de juiste optie:
Elle __ beaucoup aux films (s'intéresser ).

1. s'intéresse
2. s'intéresses

Kies de juiste optie:
Je __ lave à huit heures du matin (se laver).

1. te lave
2. me lave

Kies de juiste optie:
Nous ___ amusons à la fête de Léa (s'amuser).

1. nous amusons
2. nous amusez

Vul zelf het goede antwoord in:
Il ___ toujours tard (se coucher).

Vul zelf het goede antwoord in:
Elles ___ à Paris (s'installer).

Vul zelf het goede antwoord in:
Les élèves ___ dans leur chambre (se reposer)

Deel 2

De wederkerende werkwoorden in de passé composé.

Bekijk dit goed

Kies de juiste optie:
Het wederkerend werkwoord vervoeg je altijd met het hulpwerkwoord ...

1. avoir
2. être

Kies de juiste optie:
Tu ___ tôt (se coucher - ONTK.). Let op: passé composé.

1. te n'est pas couché
2. ne t'es pas couché

Kies de juiste optie:
Léa et Julie ___ au cinéma (s'amuser). Let op: passé composé.

1. se sont amusées
2. se sont amusés

Vul zelf het goede antwoord in:
Les élèves ___ dans leur chambre (se reposer)

Vul zelf het goede antwoord in:
Vous ___ hier soir Luc et Julie? (s'amuser). Let op: passé composé.

Vul zelf het goede antwoord in:
Il ___ pendant deux heures (s'entraîner). Let op: passé composé.

Vul zelf het goede antwoord in:
Vous ___ hier soir Luc et Julie? (s'amuser). Let op: passé composé.

Vul zelf het goede antwoord in:
Il ___ pendant deux heures (s'entraîner). Let op: passé composé.

le verbe mettre

Mettre: aantrekken/zetten/plaatsen

Je (zet) mon cartable par terre. (présent) mets

Elles (trokken aan) toujours des jupes. (imparfait) mettaient

Tu (hebt aangetrokken) un jean bleu. (passé composé) as mis

Je (zal plaatsen) le film sur Internet. (futur simple) mettrai

Présent

Je mets

Tu mets

Il/elle/on met

Nous mettons

Vous mettez

Ils/elles mettent

Passé composé

J' ai mis

Tu as mis

Il/elle/on a mis

Nous avons mis

Vous avez mis

Ils/elles ont mis

Imparfait

(nous-vorm présent zonder ons+uitgang)

Je mettais

Tu mettais

Il/elle/on mettait

Nous mettions

Vous mettiez

Ils/elles mettaient

Futur simple

(hele ww zonder "e" + uitgangen)

Je  mettrai

Tu mettras

Il/elle/on mettra

Nous mettrons

Vous mettrez

Ils/elles mettront