V1 - Unit 4 - Week 1 - Les 3

Today
  • Doel van de les: je weet hoe de tegenwoordige tijd en bijwoorden van frequentie werken
 

  • Repeat: Grammar - present simple
  • Explain: Grammar: bijwoorden van frequentie
  • To do: Unit 4.1 - Opgave D  + opgave E

1 / 19
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Today
  • Doel van de les: je weet hoe de tegenwoordige tijd en bijwoorden van frequentie werken
 

  • Repeat: Grammar - present simple
  • Explain: Grammar: bijwoorden van frequentie
  • To do: Unit 4.1 - Opgave D  + opgave E

Slide 1 - Slide

Grammar - present simple/ tegenwoordige tijd
Je gebruikt de present simple als iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt. Bij I, you, we en they gebruik je altijd het hele werkwoord
  • I go to school
  • They cycle to work
  • You never walk

Vaak kan je het ook zien aan de woorden die in de zin staan: always, never, sometimes, often, usually, regularly, etc. 

Slide 2 - Slide

Grammar - present simple/ tegenwoordige tijd
Bij he, she en it komt er een s achter het werkwoord. 
  • He never writes to his father.
  • It plays with the toy.
  • She sometimes walks to school.

  • Let op: he, she en it kunnen ook vervangen woorden met namen en dieren. 

Slide 3 - Slide

Vraagzinnen en ontkennende zinnen maken
bevestigende zin 
Vraagzin
Ontkennende zin
I go to school
Do I go to school?
I don't go to school
They cycle to work
Do they cycle to work?
They don't cycle to work.
It plays with the toy.
Does it play with the toy?
It doesn't play with the toy.
She walks to the gym.
Does she walk to the gym?
She doesn't walk to the gym.
  • Bij I, you, we en they: Do bij vraagzinnen en don't bij ontkennende zinnen.
  • Bij he, she en it: Does bij vraagzinnen en doesn't bij ontkennende zin en geen s achter het werkwoord.

Slide 4 - Slide

Daniel and Mika never ... outside.
A
are playing
B
play
C
plays
D
played

Slide 5 - Quiz

The dog always ... at the mailman.
A
bark
B
barks
C
is barking
D
was barking

Slide 6 - Quiz

Every Sunday, my sister ... the Mandalorian.
A
watches
B
watch
C
watched
D
was watching

Slide 7 - Quiz

Father often ... to Dua Lipa.
A
listened
B
listen
C
listens
D
was listening

Slide 8 - Quiz

They sometimes ... to the movies.
A
goes
B
went
C
are going
D
go

Slide 9 - Quiz

I never .... to work.
A
drive
B
am driving
C
drives
D
were driving

Slide 10 - Quiz

Bijwoorden van frequentie
Bijwoorden van frequentie zijn woorden die aangeven hoe vaak iets gebeurd:
  • often (vaak)
  • sometimes (soms)
  • never (nooit)
  • always (altijd)
  • regularly (regelmatig)
  • usually (meestal)
  • etc.

Slide 11 - Slide

Waar komen de bijwoorden in de zin te staan?
Staat er in de zin am, is or are, dan komt het bijwoord achter am, is or are te staan:
- She is always happy to see her dog again.
- My sisters are often off to the beach together. 
- He isn't frequently at the gym.

Slide 12 - Slide

Maar wat als er geen am, is of are in de zin staat?
Dan zet je het bijwoord voor het werkwoord:
- I never liked that boy.
- My friends usually arrive on time.
- Bart sometimes forgets to clean his room.

Slide 13 - Slide

They (1) dance (2) on Friday. (always)
A
1
B
2

Slide 14 - Quiz

Daniel (1) is (2) sleeping on the couch. (sometimes)
A
1
B
2

Slide 15 - Quiz

They (1) play (2) videogames. (never)
A
1
B
2

Slide 16 - Quiz

She (1) is (2) late. (often)
A
1
B
2

Slide 17 - Quiz

I (1) am (2) reading in her room. (usually)
A
1
B
2

Slide 18 - Quiz

Today

    • To do: Unit 4.1 - Opgave D + opgave E

    Slide 19 - Slide