3e naamval persoonlijk voornaamwoord en voorzetsels

Kap 2 Grammatik 
Voorzetsels voor de 3e naamval .
Persoonlijk voornaamwoord in de 3e naamval.
1 / 13
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2,3

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Kap 2 Grammatik 
Voorzetsels voor de 3e naamval .
Persoonlijk voornaamwoord in de 3e naamval.

Slide 1 - Slide

Noem minimaal 3 voorzetsels waarna de 3e naamval komt.

Slide 2 - Open question

Sleep het Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord in de 3E nv.
mij
jou
hem
jullie
haar
ons
het
hen
u
mir
uns
ihm
ihm
ihr
dir
euch
ihnen
Ihnen

Slide 3 - Drag question

Gehst du mit ...... (ons) nach Berlin?
A
wir
B
ons
C
uns
D
sie

Slide 4 - Quiz

Du wirst nichts aus ...... (mij) heraus kriegen.
A
mich
B
mir
C
ihr
D
ihn

Slide 5 - Quiz

Du bist nach ..... (hem) an der Reihe.
A
er
B
ihm
C
ihr
D
ihn

Slide 6 - Quiz

Hast du gestern mit .......(haar) geredet?
A
sie
B
ihm
C
ihr
D
ihnen

Slide 7 - Quiz

Ich bekomme noch Geld von ...... (jullie)
A
ihr
B
euch
C
euer
D
sie

Slide 8 - Quiz

Wartest du? Ich komme gleich zu ..... (jou)
A
dir
B
dich
C
du
D
mich

Slide 9 - Quiz

Ich fühle mich ..... ........ (bij hen) sehr wohl.
A
mit sie
B
bei sie
C
mit ihnen
D
mit sie

Slide 10 - Quiz

Kommst du morgen ...... .... (naar ons)?
A
nach wir
B
nach uns
C
zu wir
D
zu uns

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide