chap 5 grammaire

De ontkenning - La négation
chapitre 5 grammaire D
1 / 27
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 25 min

Items in this lesson

De ontkenning - La négation
chapitre 5 grammaire D

Slide 1 - Slide

La négation - De ontkenning
Hoe maak ik een Franse zin ontkennend?​

De ontkenning in het Frans bestaat uit twee delen: ne + pas. 

Om zinnen ontkennend te maken, zet je het eerste deel 
van de ontkenning (ne) vóór de persoonsvorm en het 
tweede deel (pas) direct achter de persoonsvorm.

Ik ga niet naar huis. – Je ne vais pas à la maison.

Slide 2 - Slide

La négation - De ontkenning
Attention!
Als de persoonsvorm begint met een klinker of een stomme h dan verandert ne in n’.​

Zij heeft niet gepraat. – Elle n’a pas parlé.


Slide 3 - Slide

Le hamburger 

Slide 4 - Slide

Les lunettes

Slide 5 - Slide

Stappenplan
1: Bepaal wat de persoonsvorm in de zin is.

2: Plaats ne voor de persoonsvorm.

3: Plaats pas achter de persoonsvorm.

Slide 6 - Slide

La negation - De ontkenning
Let op! 
                                     Staat er un / une / des achter de ontkenning? 
                              
                                    Verander dat in --> de of d'





Slide 7 - Slide

Nog meer ontkenningen op dezelfde manier
Ne ... plus = niet meer
Ne ... pas encore = nog niet
Ne ... rien = niets
Ne ... personne = niemand
Ne ... jamais = nooit

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Wanneer verandert "ne" in "n'"?
A
Als het woord daarna begint met een klinker
B
Als het woord daarna begint met een medeklinker
C
Als het een positief woord is
D
Als het na de persoonsvorm staat

Slide 10 - Quiz

Waaromheen plaats je de ontkenning "ne ... pas"?
A
Het onderwerp
B
De persoonsvorm

Slide 11 - Quiz

Welke zin is ontkennend?
A
J'aime la France.
B
Je n'aime pas la France.

Slide 12 - Quiz

Wat is de ontkenning van:
"J'habite à Oldenzaal"?
A
J' ne habite pas à Oldenzaal.
B
Je ne habite pas à Oldenzaal.
C
Je n'habite pas à Oldenzaal.
D
Je ne pas habite à Oldenzaal.

Slide 13 - Quiz

Wat is de ontkenning van "c'est"?
A
c' n'est pas
B
ce n'est pas
C
c' ne est pas
D
ce ne est pas

Slide 14 - Quiz

Wat is de ontkenning van "il y a" (er is/er zijn)?
A
il y n'a pas
B
il n'y a pas

Slide 15 - Quiz

Maak de zinnen ontkennend
Voorbeeld
Il regarde la télé?
Non, il ne regarde pas la télé.

Je zet dus ne ... pas om de persoonsvorm.
Hoe vindt je de persoonsvorm?
Vaak enige werkwoord in de zin, of: maak de zin vragend.

Slide 16 - Slide

elle visite le restaurant ?
Geen hoofdletter en geen punt.
_____________________.

Slide 17 - Open question

ils regardent la carte?
Non, ____________________.

Slide 18 - Open question

il aime le lait ? Non,_______________________.

Slide 19 - Open question

il donne un cadeau?
Non, _______________________.

Slide 20 - Open question

ne ... plus
ne ... jamais
ne ... rien
ne ... pas encore
niet meer
nooit
niets
nog niet

Slide 21 - Drag question

Wat betekent "Je ne vais plus à l'école"?
A
Ik ga nooit naar school.
B
Ik ga nog niet naar school.
C
Ik ga niet meer naar school.
D
Ik doe niets op school.

Slide 22 - Quiz


Tu regardes la télé (niet meer).
let op: hoofdletter en punt

Slide 23 - Open question


Je parle français (nooit).

Slide 24 - Open question


Elle mange. (niets).

Slide 25 - Open question


J'ai 3 frères (geen).

Slide 26 - Open question


Luc a fini ses devoirs (nog niet).

Slide 27 - Open question