TV2sp3_Start Capítulo 2

¡Bienvenido a la clase de español! 
Empezamos con el Capítulo 2: 
¡Que aproveche! 
1 / 37
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

¡Bienvenido a la clase de español! 
Empezamos con el Capítulo 2: 
¡Que aproveche! 

Slide 1 - Slide

Wat betekent 'Que aproveche'
timer
1:00

Slide 2 - Open question

Inhoud Capítulo 2 ¡Que aproveche!

Vocabulario (Quizlet): eten, gerechten, bestellen in restaurant, enz.
Fuente D: Pronombres interrogativos = vraagwoorden
Fuente E: Frases clave; uitnodigen e.d.
Fuente G: Verbos con e —> ie
Fuente I: Demostrativos = aanwijzende voornaamwoorden
Fuente J: Frases clave; bestellen in restaurant

Slide 3 - Slide

Nakijken de opdrachten 
12, 13, 14, 15, 19
!Macbook cerrado, cuaderno abierto!
timer
5:00

Slide 4 - Slide

Vamos a repasar...


Startopdracht bij Capítulo 2: ¡Que aproveche!

“Ik kan al… “
Laat maar zien: Schrijf alle antwoorden in je schrift, NIET in je Mac !!

1. Noem 5 etenswaren in het Spaans.
2. Schrijf 2 zinnen over iets wat je leuk/lekker vindt, of leuk vindt om te doen.
3. Schrijf 2 zinnen over iets wat je NIET leuk/lekker vindt, of NIET leuk vindt om te doen.
4. Schrijf 3 vraagzinnen, beginnend met een vragend voornaamwoord.
5. Schrijf alle lidwoorden op die er zijn in het Spaans. Het zijn er 8!
6. Schrijf alle bezittelijke voornaamwoorden op in het Spaans, het is een rijtje van 6 met in totaal 16 woorden.
Probeer het eerst in je geheugen te vinden, en als je het écht niet meer weet zoek je het op! 

timer
10:00

Slide 5 - Slide

Welke etenswaren weet je in het Spaans???
timer
0:30

Slide 6 - Open question

Schrijf één zin
over wat je leuk vindt.
timer
0:20

Slide 7 - Open question

Schrijf één zin over wat je NIET leuk vindt.
timer
0:20

Slide 8 - Open question

Lidwoorden, schrijf er één:
timer
0:05

Slide 9 - Open question

Schrijf één bezittelijk voornaamwoord:
timer
0:10

Slide 10 - Open question

Welke betekenissen heeft su?
Schrijf ze allemaal.
timer
0:30

Slide 11 - Open question

Schrijf de betekenissen op in het Spaans, onder elkaar, van de volgende werkwoorden:
beginnen
verliezen
denken
willen
liever willen
timer
3:00

Slide 12 - Open question

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Vervoeg nu zelf (zet het onder elkaar) het werkwoord: denken = pensar
timer
2:00

Slide 19 - Open question

Vervoeg nu zelf (zet het onder elkaar) het werkwoord: willen = querer
timer
2:00

Slide 20 - Open question

Vervoeg nu zelf (zet het onder elkaar) het werkwoord: liever willen = preferir
timer
2:00

Slide 21 - Open question

Wat betekent de volgende vraag:
¿Qué has aprendido en esta clase?
timer
0:20

Slide 22 - Open question

¿Qué has aprendido en esta clase?
timer
0:30

Slide 23 - Open question

Pronombres demostrativos

Slide 24 - Slide

Er zijn in het Spaans 10 'demostrativos'. Schrijf ze alle 10!!
timer
0:30

Slide 25 - Open question

Wat betekent 'aquí'?
timer
0:10

Slide 26 - Open question

Wat betekent 'allí'?
timer
0:10

Slide 27 - Open question

1. _________ chicos no han hecho sus deberes. (deze)
A
estes
B
estos
C
esto
D
este

Slide 28 - Quiz

2. ¿Quién es __________ chica que está allí?
A
esta
B
ese
C
esa
D
estas

Slide 29 - Quiz

3. Para mañana no tenéis que hacer __________ deberes.
A
estos
B
ese
C
este
D
esos

Slide 30 - Quiz

4. __________ no es muy complicado. (dit)
A
esa
B
esta
C
este
D
esto

Slide 31 - Quiz

5. __________ es un plato muy rico. (dit)
A
este
B
esta
C
esto
D
ese

Slide 32 - Quiz

6. Tengo dos libros, ¿quieres _________ ? (dit)
A
esta
B
este
C
esto
D
eso

Slide 33 - Quiz

7. Para mi cumpleaños quiere __________ coche. (die)
A
ese
B
este
C
eso
D
esto

Slide 34 - Quiz

8. Hay dos chicas en la clase que han sacado un 10, una de ellas es ________. (dit)
A
esa
B
esta
C
este
D
esas

Slide 35 - Quiz

9. ¿Os han gustado __________ tapas? (die)
A
esa
B
estos
C
esas
D
eso

Slide 36 - Quiz

10. ___________ vez voy a estudiar mucho. (deze)
A
esa
B
esta
C
estes
D
eses

Slide 37 - Quiz