ROUS Monetaire zaken H3 (3.7 t/m 3.11)

Monetaire zaken hoofdstuk 3
geldschepping
1 / 30
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4,5

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Monetaire zaken hoofdstuk 3
geldschepping

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
  •  noemen welke posten op de balans van een bank behoren tot de maatschappelijke geld¬hoeveelheid.
• de omvang van de maatschappelijke geldhoeveelheid, de secundaire liquiditeiten en de binnen¬landse liquiditeitenmassa berekenen.
• verklaren wanneer er sprake is van wederzijdse schuldaanvaarding of geldcreatie door de centrale bank.
• voorbeelden noemen van substitutie en transformatie.
• liquiditeitsratio en solvabiliteitsratio berekenen.
• met behulp van de solvabiliteit berekenen hoeveel geld een bank nog mag scheppen.
• veranderingen in de omvang en de samenstelling van de primaire en secundaire liquiditeiten¬massa analyseren aan de hand van (mutatie)balansen.
• de invloed van banken, overheid en buitenland op de liquiditeitenmassa analyseren.

Slide 2 - Slide

Is er bij wederzijdse schuldaanvaarding sprake van geldschepping?
A
soms
B
altijd
C
misschien
D
bijna altijd

Slide 3 - Quiz

Slide 4 - Slide

Waaruit bestaat de maatschappelijke geldhoeveelheid?
A
Alle munten en bankbiljetten in omloop bij het publiek.
B
Alle direct opvraagbare tegoeden in betaalrekeningen in handen van het publiek.
C
Alle munten en direct opvraagbare tegoeden op betaalrekeningen in handen van het publiek.
D
Al het geld op de wereld.

Slide 5 - Quiz

Liquiditeitsratio

Slide 6 - Slide

Een geldscheppende bank heeft de volgende balansposten
Debiteuren = 150 ; Rekening-couranttegoeden = 128; Tegoed bij de centrale bank = 5; Kas = 36; Spaarrekeningen = 40; Dollarrekeningen = 23

Bereken het liquiditeitspercentage
A
32,0%
B
28,1%
C
27,1%
D
24,4%

Slide 7 - Quiz

Geld
Geld is datgene wat binnen een bepaalde samenleving algemeen wordt geaccepteerd als ruilmiddel, rekeneenheid en vermogensobject (of oppotmiddel).

Slide 8 - Slide

= AL HET GIRALE EN CHARTALE GELD IN HANDEN VAN HET PUBLIEK

Slide 9 - Slide

Wat zou substitutie kunnen betekenen?
A
Chartaal geld omzetten in giraal geld
B
Giraal geld omzetten in chartaal geld
C
Zowel antwoord A als B

Slide 10 - Quiz

Wederzijdse schuldaanvaarding:

Bank krijgt schuld aan klant in de vorm van extra geld op de betaalrekening
Klant krijgt schuld omdat hij bedrag terug moet betalen (debiteuren)

Wederzijdse schuldaanvaarding ontstaat door geldschepping door banken middels girale kredietverlening

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Geldschepping & Geldvernietiging
1:  Krediet verlening aan commerciële banken
2: Aflossing van krediet of geld op spaarrekening zetten. 

Banken moeten altijd aan hun verplichtingen voldoen. 
--> Solvabel zijn (door solvabiliteitsratio)
--> Liquide zijn (door liquiditeitsratio)

Slide 13 - Slide

Eigen vermogen
Vreemd vermogen  x 100%

Slide 14 - Slide

Primaire en Secundaire liquiditeiten
Primaire liquiditeiten --> kan je direct mee betalen (bankbiljetten, munten, girale tegoeden)

Secundaire liquiditeiten --> kortlopende vorderingen op banken in handen van het publiek die op korte termijn zonder veel kosten omgezet kunnen worden in primaire liquiditeit (spaargeld) = BIJNA-GELD

Slide 15 - Slide

Secundaire liquiditeiten

Bijna-geld
1 . Korte termijndeposito's
2. Korte valuta tegoeden
3. Korte spaartegoeden

LEES BLZ 26!!

Slide 16 - Slide

Wat zou de binnenlandse liquiditeitenmassa kunnen zijn?
A
Al het geld in een land
B
de primaire + secundaire liquiditeiten
C
Hetzelfde als het nationaal inkomen
D
De massa van giraal en chartaal geld

Slide 17 - Quiz

Wat is transformatie?
A
Chartaal geld omzetten in giraal geld
B
Giraal geld omzetten in chartaal geld
C
Niet-geld omzetten naar geld en andersom

Slide 18 - Quiz

Mutatiebalansen
Transformatie komt terug op de balans van de bank. Om niet elke keer een nieuwe balans te maken, wordt gebruik gemaakt van mutatiebalansen

zie opdracht 3.10! (SAMEN)

Slide 19 - Slide

Geldschepping
Bruto
  • Verleende kredieten

Netto
  • Verleende kredieten - lang spaargeld.

Slide 20 - Slide

Aan het werk
Maken 3.7 t/m 3.11 (3.10 samen)
Nakijken
  • Wat heb je goed gedaan?
  • Wat kun je beter doen?
Lees de tekst
  • Onderstrepen
  • Samenvatten

Slide 21 - Slide

De overheid
Rekening waarop de transacties van de Nederlandse rijksoverheid worden geboekt heet 's Rijks schatkist.

- Overheid betaalt aan publiek (vb. loon aan ambtenaren)--> maatschappelijke geldhoeveelheid stijgt = geldschepping
- publiek betaalt belasting aan de overheid --> maatschappelijke geldhoeveelheid daalt = geldvernietiging

Slide 22 - Slide

Overheidssaldo
Overheidsinkomsten - Overheidsuitgaven 
(belastinginkomsten - uitgaven)

Overheid heeft vaak een tekort. (inkomsten < uitgaven)
om het tekort op te vullen leent overheid geld. Zij verkopen staatsobligaties en het publiek koopt die staatsobligatie

Slide 23 - Slide

Wat is een staatsobligatie?
A
Een lening van een multinational
B
Een verplichting vanuit de ECB
C
Een verplichting vanuit de EU
D
Een schuldbewijs van de overheid

Slide 24 - Quiz

Staatsobligaties
De overheid heeft geld nodig om collectieve goederen te leveren. Voor een groot gedeelte komt dit uit belasting. Als de overheid echter meer uitgaven dan inkomsten heeft, moeten ze geld lenen. Dit doen ze via de uitgifte van staatsobligaties. Iemand die een staatsobligatie koopt (hierin belegd), leent geld uit aan de overheid en krijgt rente. Na een bepaalde looptijd krijgt de belegger het uitgeleende geld weer terug.


Slide 25 - Slide

Opdracht 3.12 + 3.13 + Meerkeuze Zelftest
Open vragen zelftest bewaren voor SE! 
GOED OEFENEN!!!

Slide 26 - Slide

Mutatiebalans van een bank:
Activa: kas -€10.000
Passiva: rekening-courant +€10.000 en spaartegoeden -€20.000

Wat is er aan de hand bij de bovenstaande mutatiebalans?
A
Hier is sprake van geldschepping door middel van transformatie
B
Hier is sprake van geldvernietiging door middel van transformatie
C
Hier is sprake van geldschepping door middel van substitutie
D
Hier is sprake van geldvernietiging door middel van substitutie

Slide 27 - Quiz

De NV Akzo/Nobel stort $ 3.000.000 bij de ABN-AMRO en laat de tegenwaarde van € 3.800.000 bijschrijven op haar rekening-couranttegoed bij die bank. Door deze transactie zal in Nederland de primaire liquiditeitenmassa ...(1)... en de girale geldhoeveelheid ...(2)...
A
(1) toenemen, (2) toenemen
B
(1) toenemen, (2) gelijk blijven
C
(1) gelijk blijven, (2) toenemen
D
(1) gelijk blijven, (2) gelijk blijven.

Slide 28 - Quiz

Mutatiebalans van een bank:
Activa: kas -€100
Passiva: spaartegoeden - €100

Bij welke transactie hoort de bovenstaande mutatiebalans?
A
Een klant stort € 100 op een spaartegoed
B
Een klant neemt € 100 op van een spaartegoed
C
Een klant schrijft € 100 over van een spaartegoed
D
Een klant leent € 100 van de bank

Slide 29 - Quiz

Door substitutie verandert de omvang van de ...
A
girale geldhoeveelheid
B
maatschappelijke geldhoeveelheid
C
primaire liquiditeitenmassa
D
binnenlandse liquiditeitenmassa

Slide 30 - Quiz