V5 ecosystemen

Hoofdstuk 15 & 16
1 / 15
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 15 & 16

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

In de afbeelding is de energiestroom in een voedselketen weergegeven.

De pijlen in de afbeelding zijn steeds kleiner getekend om aan te geven dat de energie maar voor een deel wordt doorgegeven. Waardoor wordt niet alle energie doorgegeven aan het volgende niveau?

Let op: meerdere antwoorden mogelijk!
A
Deel van de energie is opgeslagen in brandstoffen. Brandstoffen worden niet doorgegeven aan de volgende schakel van de voedselketen.
B
Niet alle organismen worden gegeten. Organische stoffen uit organismen die sterven, worden niet doorgegeven in de voedselketen.
C
Niet alle organische stoffen kunnen worden verteerd. De energierijke stoffen uit de onverteerde resten verlaten met de uitwerpselen het lichaam.

Slide 2 - Quiz

This item has no instructions

Een ecoloog bepaalt de energiestromen bij organismen in een rivier. De efficiëntie waarmee planten met energie omgaan is Pp/I; bij herbivoren is dat Ph/Pp.
Wie gaan efficiënter om met energie, planten of herbivoren?
A
Planten
B
Herbivoren

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

De productiviteit van de dieren die herbivoren eten (Pc) is 20%. Hoe groot is Pc in kJ/m2/dag?

Slide 4 - Open question

This item has no instructions

Welke kringloop draagt bij aan het versterkte broeikaseffect?
A
CO2 uitstoot uit de korte koolstofkringloop
B
CO2 uitstoot uit de lange koolstofkringloop

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Uitgaande van de eilandtheorie is de biodiversiteit op een groot eiland dat dichtbij het vaste land ligt het grootst. Leg dit uit.

Slide 6 - Open question

This item has no instructions

Verklaar dat het zuurstofgehalte daalt door eutrofiëring.

Slide 7 - Open question

This item has no instructions

Na een ramp kunnen veel dieren uit een populatie sterven. De genetische diversiteit binnen deze populatie neemt daardoor af. Hoe noemen we dit?

Slide 8 - Open question

This item has no instructions

Wat is een verschil tussen het flessenhalseffect en het founder effect ?
En wat is de overeenkomst?

Slide 9 - Open question

This item has no instructions

Wat is NIET belangrijk bij de eilandtheorie?
A
Het klimaat op het eiland
B
De afstand van het eiland tot het vasteland
C
De grootte van het eiland
D
Het aantal soorten dat leeft op het eiland

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Wat zou een nadeel kunnen zijn van het founder effect?

Slide 11 - Open question

This item has no instructions

wat is NIET waar over de eilandtheorie?
A
Veel soorten op een eiland = lagere immigratie
B
Een klein eiland heeft een hogere extinctie
C
Veel soorten op een eiland = lagere extinctie

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Waarom is genetische variatie zo belangrijk voor een populatie? Kies het antwoord dat *onjuist* is.
A
Er is dan meer kans op gunstige mutaties
B
Er is dan minder kans op een ziekte die de hele populatie treft
C
Er is dan minder kans op een recessieve aandoening
D
Er is dan een grotere overlevingskans voor elk individu

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Klein eiland
Groot eiland
Veel ecologische niches
Weinig ecologische niches
Meer biodiversiteit
minder biodiversiteit
Hogere kans op uitsterven
Lagere kans op uitsterven

Slide 14 - Drag question

ecologische niche= de rol die een organisme in een ecosysteem in neemt.
Waarom is afname van genetische variatie gevaarlijk voor het voortbestaan van een ras of lijn? (meerdere antwoorden mogelijk)
A
De kans op inteelt wordt groter
B
De kans op genetische afwijkingen wordt groter
C
Het is juist niet gevaarlijk. Weinig variatie betekend betere én zuiverdere rassen.
D
Het is niet gevaarlijk. De kans op genetische vooruitgang is alleen maar groter.

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions