KT1 Algemene geneesmiddelenkennis 2

Anatomie, Fysiologie en Pathologie 


Week 47 Les 1
Leerjaar 1
Periode 2
1 / 20
next
Slide 1: Slide
Anatomie Fysiologie PathologieMBOStudiejaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Anatomie, Fysiologie en Pathologie 


Week 47 Les 1
Leerjaar 1
Periode 2

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Lesindeling
  1. Welkom + Osiris
  2. Vorige les + lesdoelen
  3. Theorie H2 
  4. Opdracht
  5. Afsluiten en huiswerk

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Vorige les
Wat betekenen deze begrippen ook al weer:
  • UA, UAD, UR, RVG, OTC
  • Preferentiebeleid, MN (op een recept)
Welke 3 namen heeft een geneesmiddel?


Zijn hier nog vragen over?

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen
Aan het eind van de les kun/ken jij:
  • De verschillende therapievormen (Geneesmiddelen) en kan jij hiervan voorbeelden geven.
  • De begrippen die te maken hebben met de algemene geneesmiddelenkennis.
  • Het verschil benoemen tussen toedieningswegen- en vormen en kan jij hiervan voorbeelden geven.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Behandelingsmethoden
  1. Causale behandeling: Bestrijdt oorzaak van ziekte (bijv. infectie)
  2. Symptomatische behandeling: Bestrijdt alleen klachten of ziekteverschijnselen (bijv. palliatieve behandeling)
  3. Substitutiebehandeling: Vult stoffen aan die het lichaam niet zelf (meer) maakt (bijv. insuline/vitamines/ijzer)
  4. Preventieve/profylactische behandeling: Voorkomt ziekten (bijv. griep)
  5. Diagnostisch gebruik: Vaststellen aard van aandoening (bijv. laxeermiddel bij endoscopie)

Slide 5 - Slide

Palliatieve behandeling is gericht op het verlichten van het lijden van een mens, niet op de genezing (vaak bij mensen die gaan overlijden en bij wie er geen kans op genezing meer is)
Maak voor jezelf een schema van de verschillende behandelingsmethoden en bedenk een eigen gekozen voorbeeld erbij. (Dus niet die uit het boek overnemen!)

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Benoem een aantal wijzen waarop je een medicijn kan toedienen?
timer
1:00

Slide 7 - Open question

This item has no instructions

Toedieningswijzen
A .Systemische toediening:
  • Enteraal (oraal, rectaal, sublinguaal)
  • Parenteraal (transdermaal, injectie)
    B. Lokale toediening:
  • Lokaal (oog-/oor druppels,  inhalatie, dermaal/cutaan)

Slide 8 - Slide

Systemisch=via de bloedsomloop
parenteraal=buiten maag-/darmstelsel om
enteraal=via maag-/darmstelsel

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Geneesmiddelen
Toedieningswegen en toedieningsvormen
  • Oraal: Tabletten, dragees, capsules, sublinguaal, drankjes, druppels
  • Rectaal: Zetpil (suppositorium), klysma
  • Cutaan: Crèmes, zalven, pleisters, gels
  • Slijmvliezen: Spoeling, druppels sprays, crèmes, tabletten
  • Longen: Spray, druppels, inhalatiespray (aerosolen), poederinhalator, inhalatievloeistof
  • Parenteraal: Intraveneus, intramusculair, subcutaan, pleister

Slide 10 - Slide

Voor- en nadelen?

Nadeel van gm in drank: er kan snel bacteriegroei ontstaan (bederf)
Om te onthouden!
Oto = Oor
Ocul(o) = Oog
Rhino = Neus
Guttae = druppels

Wat betekent 'oculoguttae' dan?

Slide 11 - Slide

En otoguttae?
En rhinoguttae?
En rhinospray?

Waar let je op bij het toedienen van oogdruppels?
Verschil oogdruppels/oogzalf
Oogdruppels (oculoguttae): Let op hygiëne!
  • Raak druppelaar nooit aan met je handen
  • Één maand houdbaar na openen
  • Houdt traanbuis één minuut dicht

Oogzalf (oculentum): Als sliertje in onderste ooglid
  • Patiënt laten knipperen!
  • Wazig zien -> vooral 's nachts gebruiken

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Slide 14 - Slide

2 orale toedieningsvormen met toelichting



  1. Indicatie
  2. Contra-indicatie (relatief en absoluut)
  3. Interactie
  4. First-pass-effect
  5. Bloedspiegel
  6. Minimaal effectieve concentratie
  7. Therapeutische breedte
  8. Halfwaardetijd
  9. Cumulatie
  10. Therapietrouw/Compliance
  11. Placebo
  12. Polyfarmacie
  13. Pseudodubbelmedicatie
  14. Farmacogenetica 
Moeilijke begrippen

Slide 15 - Slide

Laat studenten mbv boek de begrippen uitzoeken.  12 en 13 staan niet in het boek. Hiervoor mag internet gebruikt worden. 



  1. Indicatie
  2. Contra-indicatie (relatief en absoluut)
  3. Interactie
  4. First-pass-effect
  5. Bloedspiegel
  6. Minimaal effectieve concentratie
  7. Therapeutische breedte
  8. Halfwaardetijd
  9. Cumulatie
  10. Therapietrouw/Compliance
  11. Placebo
  12. Polyfarmacie
  13. Pseudodubbelmedicatie
  14. Farmacogenetica



  1. Reden van gebruik
  2. Patiëntgebonden reden om een middel niet te gebruiken.
  3. Geneesmiddelen die elkaars werking beïnvloeden. 
  4. Eerste afbraak door lever*
  5. Concentratie medicijn in bloed
  6. Minimale bloedspiegel nodig voor effect
  7. Verschil tussen werking en vergiftiging
  8. Halvering van concentratie in bloed*
  9. Opstapeling van medicijn in bloed
  10. Nauwkeurigheid van gebruik medicijn
  11. Toediening zonder werkzame stoffen
  12. Chronisch gebruik van 5 of meer geneesmiddelen.
  13. Gebruik van geneesmiddelen naast een ander geneesmiddel met dezelfde werking. 
  14. Hoe het lichaam op het geneesmiddel reageert. 

Moeilijke begrippen

Slide 16 - Slide

De * verwijzen naar dia 17 of 18

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Werken aan opdrachten
Ga verder met de opdrachten uit het werkboek Algemene geneesmiddelenkennis. 
Aan het eind van de volgende les moet je de opdrachten inleveren via het inleverbakje in Cumlaude. Uiterlijk 17.00 uur!
timer
1:00:00

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Afronding en huiswerk
Huiswerk:
  • Boek 'Geneesmiddelenkennis voor doktersassistenten' bij je hebben
  • Leren hoofdstuk 1 Geneesmiddelenkennis voor doktersassistenten. (blz. 4 niet) 
  • Lezen hoofdstuk 2 van 'Geneesmiddelenkennis voor doktersassistenten'

Slide 20 - Slide

This item has no instructions