Nederlands Kern "Belangrijk" teksten lezen en "Woorden" periode 1

1 / 49
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Nederlands Kern "Belangrijk" teksten lezen H1,2,9 en 10
Kern "Belangrijk" en "Woorden" periode 1     '23-'24 vmbo-b2

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
1: Betekenissen van woorden kennen
2: Zoeken in een tekst met behulp van termen
3: Zoeken met behilp van termen kunnen toepassen op een andere tekst

*Leerdoelen zijn RTTI geformuleerd (in leerlingentaal).

Slide 3 - Slide

Wat is globaal lezen?
A
Een tekst snel bekijken
B
Een tekst helemaal lezen, iedere zin.
C
Zoeken naar een antwoord

Slide 4 - Quiz

Wanneer ga je globaal lezen?
A
Als je gaat studeren
B
Als je iets zoekt in de tekst, bijv. een tijd.
C
Als je wilt weten waar een tekst over gaat.
D
Als je wilt weten of een tekst interessant voor je is.

Slide 5 - Quiz

Hoe herken je de kern van een tekst?
A
In de kern : De aankondiging van een onderwerp
B
In de kern staat: Een samenvatting of een conclusie.
C
In de kern staan: Feiten, argumenten, oplossingen en antwoorden.

Slide 6 - Quiz

Hoe herken je de inleiding van een tekst?
A
De zinnen zijn wat dikker of groter en staan direct onder de titel.
B
De zinnen staan onderaan de tekst.
C
De zinnen staan in het midden van de tekst.

Slide 7 - Quiz

Als er staat: Waar in de tekst gaat het over .....
A
Dan kijk ik naar de titel.
B
Dan kijk ik waar ik dat woord kan vinden in de tekst.
C
D
Dank kijk ik naar de (tussen)kopjes.

Slide 8 - Quiz

Als bijvoorbeeld wordt gevraagd: "Waar leeft de patrijsvogel", dan zoek ik als eerste in de tekst naar het woord...
A
boom
B
snavel
C
einde
D
patrijsvogel

Slide 9 - Quiz

Wat is een (tussen)kopje?
A
Hetzelfde als de inleiding
B
De titel van de tekst
C
De dikke of schuine letters in het begin van de tekst.
D
De "titel" van een alinea

Slide 10 - Quiz

Als er een vraag wordt gesteld, zoals: "Hoe heet de fotoserie die de fotograaf maakte". Waar zoek je dan naar in de tekst, naar welk woord zoek je dan?

Slide 11 - Open question

Waar staat vaak de belangrijkste zin van een alinea?
A
In het midden van de alinea.
B
Aan het begin of het einde van een alinea.
C
Het is altijd de derde zin van de alinea.

Slide 12 - Quiz

Waar vind je het onderwerp van een tekst?

Slide 13 - Open question

Waar vind je de hoofdgedachte van de tekst?

Slide 14 - Open question

Vragen over de tekst "Disney bestaat 100 jaar"
-Hoeveel alinea's heeft de tekst?
-Wat is de laatste zin van de inleiding?
-Wat is de belangrijkste zin van de alinea met het kopje "De muis en de eend"?
-Wat is het onderwerp van de tekst?
-Waar vind je het onderwerp meestal?
-Waar zijn de letters iets dikker en/of groter?
-Onder welk kopje vind je informatie over wat Disney nú, in deze tijd, doet?
-Hoe heten de twee wereldberoemde stripfiguren van Disney?

Slide 15 - Slide

Wanneer gebruik je hoofdletters?

Slide 16 - Open question

Wat staat er allemaal in een uitnodiging?

Slide 17 - Open question

Zou je als je een uitnodiging ziet, zien wat er mist? Wat hoort er allemaal op een uitnodiging te staan?

Slide 18 - Open question

Weet je wat het verschil is tussen formele en informele taal?

Slide 19 - Open question

Weet je hoe je de persoonsvorm vindt?

Slide 20 - Open question

Weet je wanneer je een "t" moet zetten achter een persoonsvorm en wanneer je dat niet moet doen?

Slide 21 - Open question

Weet je uit welke landen leenwoorden komen?

Slide 22 - Open question

Uit welke taal komt dit woord: "troittoir"
A
Engels
B
Frans
C
Duits
D
Nederlands

Slide 23 - Quiz

Uit welke taal komt dit woord: "shirt"
A
Engels
B
Frans
C
Duits
D
Nederlands

Slide 24 - Quiz

Uit welke taal komt dit woord: "muesli"
A
Engels
B
Frans
C
Duits
D
Nederlands

Slide 25 - Quiz

Heb je geoefend op de woorden van de lessen, hoe je ze correct schrijft?

Slide 26 - Open question

Laten we kijken of je ze nog weet. Schrijf 1 tot en met 14 op je blaadje. Dan volgt nu een dictee..

Slide 27 - Slide

Weet je wat "het tegenovergestelde" betekent?
A
Ja
B
Nee

Slide 28 - Quiz

Wat is het tegenovergestelde van een plat/vlak landschap?
A
Een berglandschap met steile hellingen
B
Een oceaan met hoge golven
C
Een stad met huizen en kantoren
D
Een bos met dennenbomen

Slide 29 - Quiz

Wat is het tegenovergestelde van "dodelijk"
A
schwalbe
B
balein
C
in leven houdend
D
verwoestend

Slide 30 - Quiz

de baleinen
 weten-schapper
eenzaam
leefwereld
Je heel erg alleen voelen.
Een ander woord voor "iemand verslaan"
Alles waar je in je leven mee te maken hebt.
kloppen
onderzoeker
haarvormige tanden van een walvis

Slide 31 - Drag question

een vaste naam voor iets
dat wat je bezighoudt en interesseert
slecht of akelig
verslaan
verwoes-tend
hard werken
de term
destructief
ellendig
kloppen
de leefwereld
handen uit de mouwen steken

Slide 32 - Drag question

Hoe schrijf je "sjurt" goed?

Slide 33 - Open question

Hoe schrijf je "swalbe" goed?

Slide 34 - Open question

Hoe schrijf je "kompjoeter" goed?

Slide 35 - Open question

in het geheim spullen meenemen
wat je kunt
wat iets kost of wat iets waard is.
iemand die er niet bij hoort
attent
iets in de mond van de walvis waarmee hij plankton uit het water vist
smokkelen
vriendelijk
de waarde
het buiten-beentje
de vaardigheid
balein

Slide 36 - Drag question

je tegenstander waarvoor je heel bang bent
wat iets kost, wat het waard is
een vaste naam voor iets
wat je kunt
verwoestend
heel hard werken
angstgegner
destructief
term
de vaardigheid
de waarde
handen uit de mouwen steken

Slide 37 - Drag question

Tekst
Tekst
Tekst
Tekst
Tekst
Tekst

Slide 38 - Drag question

Tekst
Tekst
Tekst
Tekst
Tekst
Tekst

Slide 39 - Drag question

Tekst
Tekst
Tekst
Tekst
Tekst
Tekst

Slide 40 - Drag question

Mischa ...... van appeltaart.
Ik ook!
A
hou
B
houden
C
houdt
D
haudt

Slide 41 - Quiz

De schattige puppy .... een plekje bij de verwarming om te slapen.
A
vint
B
vind
C
vinden
D
vindt

Slide 42 - Quiz

Schrijf de ik, jij, hij/zij/het, wij, jullie, zij-vorm van het werkwoord "Zijn"

Slide 43 - Open question

Schrijf de ik, jij, hij/zij/het, wij, jullie, zij-vorm van het werkwoord "Worden"

Slide 44 - Open question

De ........ zijn niet zo goed voor de arbeiders in de bouw in Qatar, er gebeuren nare ongelukken.
A
kinderarbeid
B
werkomstandigheden
C
bedreigingen
D
overlast

Slide 45 - Quiz

Wat een .... leven heeft die man, alles gaat mis, hij heeft veel pech.
A
eenzaam
B
ellendig
C
tactisch
D
overlast

Slide 46 - Quiz

"Kom op, steek je handen uit de mouwen" Dit betekent:
A
kinderarbeid
B
introduceren
C
hard werken
D
smokkelen

Slide 47 - Quiz


Stel één vraag over iets dat je
deze les nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 48 - Open question

Als je dit aardig hebt gedaan, dan heb je veel geleerd de afgelopen zeven weken.

Slide 49 - Slide