19.2 Beweging in spiervezels

19.2 Bewegingen in spiervezels
(alleen SE stof)
1 / 32
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 32 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

19.2 Bewegingen in spiervezels
(alleen SE stof)

Slide 1 - Slide

Doel 19.2
Je leert hoe een beweging in de spiervezels tot stand komt 
Je leert wat antagonisten zijn
Je leert wat het verschil is tussen snelle en langzame spiervezels
(Alleen SE stof)

Slide 2 - Slide

Motorische eenheid

Alle spiervezels die door één neuron worden aangestuurd
motorsch
eindplaatje

Slide 3 - Slide

Sarcomeer
Door de rangschikking
van myosine en actine 
(eiwitten) ontstaan de
dwarse strepen.

Slide 4 - Slide

Sarcomeer
Door het in elkaar 
schuiven van de 
actine en myosine
filamenten kan de 
spier samentrekken.

Slide 5 - Slide

Impuls 
1. Impuls komt aan bij het
motorische eindplaatje

Slide 6 - Slide

Impuls 
2. Acetylcholine komt vrij

Slide 7 - Slide

Impuls 
3. Het sarcolemma (cel-
membraan van de spier-
vezel) depolariseert.
Impuls bereikt sarco-
plasmatisch reticulum 
(SR) via de t-buisjes.
SR = netwerk van membranen rond elke bundel myofibrillen van een spiervezel

Slide 8 - Slide

Impuls 
4. De Ca2+-poorten in
het SR gaan open:
Ca2+ stroomt uit het 
sarcoplasmatisch 
reticulum in de 
spiervezel 

Slide 9 - Slide

Impuls 
5. Myosine en 
actine schuiven in elkaar,
de spier wordt korter
(samentrekking)

Slide 10 - Slide

Impuls 
6. Ca2+ pompen in het
SR, pompen het Ca2+
weer terug in het SR

Slide 11 - Slide

SAMENVATTING

  1. Membraan rond spiervezel heet sarcolemma.
  2. Spiervezel bestaat uit myofibrillen
  3. Rondom elke myofibril bevindt zich het sarcoplasmatisch reticulum (SR)
  4. SR bevat veel Ca2+-ionen
  5. T-buisjes verbinden sarcolemma met het SR
  6. Als een impuls de neuromusculaire synaps bereikt dan komt de neurotransmitter acetylcholine vrij.
  7. Acetylcholine depolariseert sarcolemma en de T-buisjes.
  8. Ca2+-poorten in SR gaan open en Ca2+ stroomt in de myofibrillen.
  9. Myosine schuift tussen de actinefilamenten = verkorting sarcomeren = samentrekking spiervezel.
  10. Ca2+-pompen zorgen dat Ca2+ weer terug komt in het SR.

Slide 12 - Slide

Actine/ myosine





A. Door Ca2+ instroom schuift tropomyosine opzij en kan een actieve myosinekop binden aan het actine 

Slide 13 - Slide

Actine/ myosine






B. ADP laat los van het myosinekopje, daardoor buigt het myosinekopje en wordt actinefilament meegetrokken -> actine verplaatst tov myosine

Slide 14 - Slide

Actine/ myosine





C. ATP bindt aan het inactieve myosinekopje, waarna deze loslaat van actine

Slide 15 - Slide

Actine/ myosine





D. ATP wordt ADP + P (mbv ATP-ase), de energie die vrijkomt wordt gebruikt voor het opnieuw buigen van het myosinekopje

Slide 16 - Slide

Actine/ myosine
Elke ronde verkort de spier met 1%
Maximaal 30% verkorting

De spier blijft gespannen bij:
- zolang AP's worden afgegeven
- voldoende aanwezigheid van Ca2+
- bij onvoldoende ATP 
(kan tot kramp leiden)

Slide 17 - Slide

SAMENVATTING 
Sliding van de filamenten actine en myosine

1. De kop van myosine kan ATP binden, myosine gaat dan over in een lage energie toestand, eventuele verbindingen worden verbroken.
2. ATP hydroliseert in ADP + Pi +Energie , dit gaat in de kop => kop strekt zich
3. Wanneer Ca2+ bindingsplaats voor myosine op actine heeft vrijgemaakt, bindt het myosine zich aan actine
4. ADP+Pi komen vrij (kost energie uit myosine-kop) en myosine gaat weer over in lage energie-toestand.



Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Slide 20 - Video

Antagonisten
Spieren kunnen alleen uit zichzelf korter worden, niet verlengen. Hiervoor is een antagonist nodig.

Slide 21 - Slide

Antagonisten
Spieren werken in koppels. Als de ene spier aanspant ontspant de andere. Bijvoorbeeld buig- en strekspier bovenarm (biceps/ triceps).

De antagonist levert de externe kracht die nodig is om de actine- en myosinefilamenten weer uit elkaar te trekken en de spier te verlengen.

Spierspoeltjes en peeslichaampjes zijn nauw betrokken bij antagonisme.
Ook gladde spieren werken in koppels.

Slide 22 - Slide

Spierspoeltje
registreert spierspanning

Slide 23 - Slide

Peeslichaampje
registreert rek in de pees

zorgt voor peesreflex bij te grote rek ter voorkoming van schade aan spieren

Slide 24 - Slide

Gladde spieren
Kring- en lengtespieren/ straalspieren zijn elkaars antagonisten.

Slide 25 - Slide

Snelle en langzame spieren
Hoeveelheid langzame en snelle spiervezels is genetisch bepaald maar kan worden gewijzigd door training
BINAS 90B

Slide 26 - Slide

Snelle en langzame spieren
Krachttraining zorgt voor de verhoging van het aantal myosine en actine filamenten (spiergroei). 
BINAS 90B

Slide 27 - Slide

Snelle en langzame spieren
Duurtraining verhoogt het aantal mitochondrieën per cel en verhoogt de doorbloeding (uithoudingsvermogen)

Slide 28 - Slide

Snelle en langzame spieren
Marathonloper                                       Sprinter
veel energie (weinig kracht)                veel kracht (kortdurend)

Slide 29 - Slide

HUISWERK
Bestudeer 19.2 en
maak opdrachten 1 t/m 8

Slide 30 - Slide

Doel 19.2
Je hebt geleerd hoe een beweging in de spiervezels tot stand komt
Je leert wat antagonisten zijn
Je leert wat het verschil is tussen snelle nen langzame spiervezels

Slide 31 - Slide

Doel 19.2
BINAS 88A - motorisch eindplaatje
BINAS 88I - neurotransmitters (acetylcholine)
BINAS 90B - langzame en snelle spiervezels
BINAS 90C - bouw dwarsgestreepte spier


Slide 32 - Slide