Via Vervolg thema 3 spelling en grammatica les 2

Via vervolg
Thema 3 spelling en grammatica

Vervolg les 2
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 4

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Via vervolg
Thema 3 spelling en grammatica

Vervolg les 2

Slide 1 - Slide

Doel
Herhalingsdoelen:
* Ik kan de persoonsvorm in de zin aanwijzen.
* Ik kan het onderwerp in de zin aanwijzen.

Slide 2 - Slide

Doel
Nieuw doel:
* Ik kan het voltooid deelwoord aanwijzen in de zin.


Slide 3 - Slide

Herhaling
Oefenen met persoonvorm en onderwerp

Slide 4 - Slide

De persoonsvorm
Maak de zin vragend, dan staat de pv vooraan. 
De persoonsvorm is altijd een werkwoord. 

Bijvoorbeeld: Wij drinken onze melk op.
Drinken wij onze melk op?

Drinken is de persoonsvorm. 

Slide 5 - Slide

De muizen dansen op tafel.

Wat is de persoonvorm?
A
De muizen
B
dansen
C
op
D
tafel

Slide 6 - Quiz

Op de markt verkoop ik twee stoelen.

Wat is de persoonvorm?
A
ik
B
op de markt
C
verkoop
D
twee stoelen

Slide 7 - Quiz

Het hertje schrikt van de auto.
A
schrikt
B
van de
C
van de auto
D
het hertje schrikt

Slide 8 - Quiz

De jager schiet het konijn af.
A
schiet het
B
de jager schiet
C
schiet
D
de jager

Slide 9 - Quiz

Op school krijgen we een blokuur Nederlands.
A
krijgen
B
krijgen we
C
Op school
D
een blokuur

Slide 10 - Quiz

Het onderwerp
Stel de vraag: Wie of wat doet het?
Het onderwerp is altijd een ding of een persoon. 

Bijvoorbeeld: Mijn broer helpt in het weekend met de afwas.
Wie of wat helpt met de afwas?

Het onderwerp is: mijn broer.

Slide 11 - Slide

De man zorgt voor de puppie.

Wat is het onderwerp?
A
zorgt
B
de puppie
C
de man
D
voor de puppie

Slide 12 - Quiz

Het zonneluifel wordt door Joris omlaag gedraaid.
Wat is het onderwerp?
A
Het zonneluifel
B
wordt gedraaid
C
Joris
D
door Joris

Slide 13 - Quiz

Om 2 uur gaan de jongens vissen.

Wat is het onderwerp?
A
de jongens
B
om 2 uur
C
gaan vissen
D
gaan

Slide 14 - Quiz

Het ecoduct wordt veel gebruik door de dieren.
Wat is het onderwerp?
A
wordt
B
veel gebruikt
C
door de dieren
D
het ecoduct

Slide 15 - Quiz

Morgen halen wij ons diploma op.
A
morgen
B
wij
C
halen
D
ons diploma

Slide 16 - Quiz

Ashley en Toon poetsen samen de auto.
Wat is het onderwerp?
A
Ashley
B
Ashley en Toon
C
Toon
D
poetsen

Slide 17 - Quiz

Meerdere werkwoord in 1 zin
In sommige zinnen staat meer dan 1 werkwoord.
De persoonsvorm noem je ook wel het hulpwerkwoord.
Het andere werkwoord kan een voltooid deelwoord zijn.

Voorbeeld: Gisteren zijn wij naar school gegaan. 
Zijn = persoonsvorm/hulpwerkwoord.
gegaan = een voltooid deelwoord.

Slide 18 - Slide

Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord begint vaak met ge-, be-, ver- of ont-
Het geeft aan dat iets al is gebeurd.

Voorbeelden:
Wij zijn naar de gymzaal gelopen
Vorig jaar hebben wij door Frankrijk gefietst.

Slide 19 - Slide

Wat is het voltooid deelwoord?
De jager heeft het konijn gevangen.

Slide 20 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord?
De hardloper heeft een record gevestigd.

Slide 21 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord?
Ik ben mijn gymspullen vergeten.

Slide 22 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord?
Ik ben bij de winkel geweest.

Slide 23 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord?
Wij hebben besloten niet te liegen.

Slide 24 - Open question

Het voltooid deelwoord schrijven
Om te weten hoe je het voltooid deelwoord schrijft, kijken we naar de verleden tijd:

telen - ik teelde --> ik heb geteeld
 branden - ik brandde --> ik heb gebrand
oogsten - ik oogstte --> ik heb geoogst


Slide 25 - Slide

Wat is het voltooid deelwoord van:
maken

Slide 26 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord van:
verdelen

Slide 27 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord van:
fietsen

Slide 28 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord van:
bellen

Slide 29 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord van:
rekenen

Slide 30 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord van:
tekenen

Slide 31 - Open question

Voltooid deelwoord schrijven
We hebben al geleerd dat een voltooid deelwoord vaak begint met ge-, be-, ver- of ont-.
We kijken naar de verleden tijd om te weten of je aan het eind een -d of -t schrijft.

Soms eindigt een voltooid deelwoord op -en:
gelopen, gegraven, geslopen, geroken, gestonken.

Slide 32 - Slide