Tijd

Tijd
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Tijd

Slide 1 - Slide

Programma
  1.  Lesdoelen
  2. Tijd - theorie
  3. Quizvragen
  4. Check - lesdoelen

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
  1.  Aan het einde van de les kan ik het verschil tussen een chronologisch  en niet-chronologisch verhaal uitleggen.
  2. Aan het einde van de les kan ik uitleggen wat tijdsprongen en vertelheden zijn.
  3. Aan het einde van de les kan ik het verschil tussen een tijdsprong vooruit en een tijdsprong achteruit uitleggen.
  4. Aan het einde van de les kan ik uitleggen wat een flashback en een flash forward is.

Slide 3 - Slide

chronologisch & niet- chronologisch
Een verhaal noem je chronologisch als de gebeurtenissen in een verhaal worden verteld in de volgorde waarin ze ook hebben plaatsgevonden. 
Bijvoorbeeld: een dagboek.

Een verhaal is niet-chronologisch als de gebeurtenissen in een verhaal juist niet in een volgorde worden verteld.



Slide 4 - Slide

Bij niet-chronologische verhalen vinden er tijdsprongen plaats.

Vertelheden = Het 'nu' in het verhaal.

Slide 5 - Slide

Tijdsprong vooruit en achteruit
Tijdsprong Vooruit: Een deel van het verhaal wordt niet verteld.
Bijvoorbeeld: Het hoofdstuk eindigt in maart 2025 en in het volgende hoofdstuk is het twee jaar later.

Flash forward: Een stukje van het verhaal dat vooruit springt in de tijd.

Tijdsprong Achteruit: een flashback. 


Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Wat is een flashback?
A
Een vooruitblik in de toekomst
B
Een herinnering of terugblik naar het verleden
C
Een droom
D
Een sprong naar een ander land

Slide 9 - Quiz

Wat is een flashforward?
A
Een terugblik naar iets dat al gebeurd is
B
Een scène waarin een personage iets vergeet
C
Een vooruitblik naar iets wat nog gaat gebeuren
D
Een sprong naar een andere hoofdpersoon

Slide 10 - Quiz

Welke van deze zinnen is een voorbeeld van een flashback?
A
"Over een jaar zou hij miljonair zijn."
B
"Hij dacht terug aan de dag dat hij haar ontmoette."
C
"Morgen zou alles anders zijn."
D
"Ze droomde over vliegen."

Slide 11 - Quiz

Welke van deze verhalen begint met een flashforward?
A
Een man herinnert zich zijn jeugd.
B
Een meisje ziet hoe ze later beroemd is.
C
Een jongen vertelt over zijn vakantie van vorig jaar.
D
Een vrouw leest haar dagboek van vroeger.

Slide 12 - Quiz

Check - lesdoelen
  1.  Aan het einde van de les kan ik het verschil tussen een chronologisch en niet-chronologisch verhaal uitleggen.
  2. Aan het einde van de les kan ik uitleggen wat tijdsprongen en vertelheden zijn.
  3. Aan het einde van de les kan ik het verschil tussen een tijdsprong vooruit en een tijdsprong achteruit uitleggen.
  4. Aan het einde van de les kan ik uitleggen wat een flashback en een flash forward is.

Slide 13 - Slide