voor hele klas 2025 Examentraining Frans 5H 2021 tijdvak 3

examentraining Frans havo 2025

\
1 / 47
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5,6

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

examentraining Frans havo 2025

\

Slide 1 - Slide

Programma

hoe pak je het examen Frans aan?
aanpak verschillende vraagsoorten
signaalwoordentest
tijdlezen
tips 
PAKKETJE AANPAK VRAGEN + TEKSTPAKKET 2021, tv 3

Slide 2 - Slide

CE FRANS Havo

dinsdag 13 mei 2025
13.30 uur - 16.00 uur

Slide 3 - Slide

Leesvaardigheid inhoud examen
Een examen
  • duurt 2,5 uur, dus 150 minuten
  • bestaat uit ongeveer 45 opgaven verdeeld over 13 à 14 teksten
  • dat betekent dus net iets meer dan 3 minuten per opgave
  • is grotendeels in het Frans met gesloten vragen (juist/onjuist - meerkeuze - gaten)
  • open vragen zijn in het Nederlands gesteld en worden ook in het Nederlands beantwoord


Slide 4 - Slide

Leesvaardigheid tips aanpak
In de basis moet je: 
  • Grote lijn van het verhaal kunnen volgen
  • Signaalwoorden herkennen en analyseren - verband opmaken
  • Mening van "experts" begrijpen en kunnen benoemen
  • Voorbeelden herkennen - als extra ondersteuning van de essentie
  • Foute antwoorden herkennen

Als dit allemaal redelijk lukt kun je uitkomen op een 5,5 à 6 

Slide 5 - Slide

Leesvaardigheid tips voorbereiding
Hoger cijfer dan een 6: 
wordt bepaald door vocabulairekennis, kennis van land en volk, algemene kennis en analytisch denken 

(bijvoorbeeld: foute antwoorden herkennen, typen vragen herkennen, signaalwoorden spotten, context kunnen duiden)

Slide 6 - Slide

Kennis van land en samenleving


Examenbundel deel A p. 27-36

Slide 7 - Slide

Objectifs d'apprentissage

  •  ik (her)ken signaalwoorden 
  • ik kan een meerkeuze-invulvraag maken
  • ik kan een juist/onjuist-vraag maken
  • ik kan een mc -vraag maken
  • ik kan een open vraag maken

Slide 8 - Slide

2021 tijdvak 3 Teksten
Tekst 6 
UN SURNOM AMERICAIN POUR UN OURS ALLEMAND

- wat betekent de titel?
- wat weet je hier al van (voorkennis)

We maken deze vraag allemaal en mle bespreekt, klaar tekst 10/7




Slide 9 - Slide

1. Juist / onjuist-vragen
Bij juist / onjuist-vragen moet je van meerdere - meestal drie - beweringen nagaan of ze overeenkomen met een deel van de tekst / een alinea.

1. Lees de beweringen en markeer kernwoorden.
2. Zoek het tekstgedeelte op. 
3. Vergelijk het met de beweringen. De beweringen staan meestal in volgorde van de tekst. LET OP DE GEMARKEERDE KERNWOORDEN EN/OF SYNONIEMEN VAN DEZE WOORDEN
4. De bewering is alleen juist als hij volledig klopt. 
5. Kun je niets vinden over één van de beweringen? Dan is deze bewering onjuist.

Slide 10 - Slide

Oefenen met juist/onjuist 2021 tv3
2021 TV 3 : 
Tekst 5 : vraag 16 
Tekst 6 : vraag 18
Tekst 7 : vraag 20 (mkv) en 22
Tekst 8 : vraag 25
tekst 10: vraag 34 en 35
----------------------------------------------------------------------------------------------------------

5H

Slide 11 - Slide

2021 tijdvak 3 
Tekst 13 
UN EXEMPLE A SUIVRE

- wat betekent de titel?/plaatje
- wat weet je hier al van (voorkennis)

Tekst 14 Une erreur vieille de 25 000 ans
We maken deze vraag allemaal en mle bespreekt 




Slide 12 - Slide

2. Open vragen
Open vragen worden in het Cito-examen altijd in het Nederlands gesteld. Je beantwoordt deze vragen ook in het Nederlands, tenzij er om een citaat gevraagd wordt uit de tekst.
Er zijn drie soorten open vragen die je kunt tegenkomen in het examen:
- open vraag waarbij je in het Nederlands een antwoord moet formuleren
- open vraag waarbij je antwoordt met een citaat uit de tekst
- open vraag waarbij je één gegeven (bijvoorbeeld de naam van een persoon) moet geven

Slide 13 - Slide

Open vragen: aanpak
1. Lees de open vraag nauwkeurig. Vertaal eventuele citaten. 
2. Ga na welke informatie wordt gevraagd in de opdracht en benoem dit voor jezelf. Bedenk vervolgens naar wat voor soort informatie je moet zoeken in de tekst. Structuurwoorden (oorzaak, voorbeeld)? Woorden met een positieve of negatieve strekking? Een bepaald thema?
3. Ga vervolgens op zoek naar die informatie in de tekst en onderstreep het tekstgedeelte waar je denkt dat het antwoord zich bevindt.
4. Formuleer je antwoord.
- Als je in het Nederlands een antwoord moet formuleren, vertaal je eerst letterlijk het tekstgedeelte. Zet daarna de letterlijk vertaalde zin om naar een lopende zin in correct Ned.
- Als er om een citaat wordt gevraagd, schrijf je de eerste (twee) woorden van het citaat op.
- Als er om één gegeven wordt gevraagd, schrijf je alléén dat ene gegeven op.

Slide 14 - Slide

Oefenen met open vragen 2021 tv3 
tekst 1 : vraag 1
tekst 2 : vraag 4 (citeer)
tekst 3 : vraag 6 (citeer)
tekst 4 : vraag 13
tekst 9 : vraag 29/30/31  (tekst ken je al)
tekst 13 : vraag 44  citeer 
tekst 14: vraag 45   zin aanvullen
----------------------------------------------------------------------------------------------------------


5H

Slide 15 - Slide

2021 tijdvak 3 
Tekst 8 (verschillende vraagsoorten)
Etre "ami"avec son prof sur Facebook? 

- ga met z'n 2- en aan de slag (of alleen)
- gebruik de algemene aanpak 
- gebruik de stappenplannen voor aanpak van 3 vraagsoorten

KLAAR , dan tekst 10/7




Slide 16 - Slide

3. Gatenvraag 
Er zijn 2 typen gatenvragen: structuurwoorden en overige woorden. Voor je aanpak maakt het niet uit wat voor een vraag het is. Voor je slagingskansen op de structuurwoorden, moet je deze kennen. Leer ze uit je hoofd!

1. Lees de alinea snel globaal. Zorg ervoor dat de grote lijn van de alinea duidelijk is.
2. Lees de zin waarin de open plek voorkomt nauwkeurig door. Lees ook het tekstgedeelte vóór en ná de open plek.
3. Bepaal welk verband er is tussen het deel vóór en ná de open plek.
4. Verzin zelf een woord dat je passend lijkt op deze open plek.
5. Vertaal de antwoordopties in het Nederlands en kies het woord dat het meeste lijkt op het woord dat je zelf had bedacht.
6. Controleer je antwoord door het gekozen woord in de zin in te vullen en te kijken of deze past. Bij twijfel loop je de overige antwoorden ook na. Vul ze allemaal een keer in in de zin. 

Slide 17 - Slide

Op zoek naar verbanden? Tips...
- Staat de open plek aan het einde van de alinea? Dan zou een signaalwoord dat een opsommend verband aangeeft niet logisch zijn. Een signaalwoord dat een concluderend verband aangeeft (bref, pour conclure, donc) zou in dit geval logischer zijn.
- Staat de open plek na een zin waarin een bewering wordt gedaan? Dan zou het kunnen dat deze bewering door middel van een voorbeeld geïllustreerd wordt (par exemple, ainsi, comme) of dat er een uitleg wordt gegeven voor deze bewering (car, parce que, c'est pourquoi)

Slide 18 - Slide

Oefenen met gatenteksten : 2021 tv 3
tekst 4 : vraag 11 ,  tekst 5 : vraag 17
tekst 7 : vraag 21
tekst 8 : vraag 24 en 26 (signaalwoord)
tekst 11 :vraag 37  signaalwoord 
tekst 12 : vraag 41  signaalwoord
----------------------------------------------------------------------------------------------------------

5H

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

4. Meerkeuzevragen -optie 1
Ongeveer 2/3 van de examenvragen is meerkeuzevragen. Vaak gaan deze over details, maar ook over globale inhoud (wat is waar) of de functie (waartoe dient...). Het is afhankelijk van de vraag welke optie je het best kunt toepassen. 

1. Lees de meerkeuzevraag en bepaal de kernwoorden
2. Zoek het tekstgedeelte op. 
3. Zoek daar de aanwijzingen die belangrijk zijn voor het beantwoorden van de vraag. Onderstreep die aanwijzingen in de tekst. Let op SYNONIEMEN en STRUCTUURWOORDEN. 
4. Zoek pas een woord op in de antwoorden als je nog geen antwoord kunt vinden. 
5. Als je niet direct het juiste antwoord op de vraag kunt vinden tussen de gegeven mogelijkheden, pas dan de eliminatiemethode toe >>> onjuiste antwoorden wegstrepen.

Slide 21 - Slide

4. Meerkeuzevragen -optie 2
Ongeveer 2/3 van de examenvragen is meerkeuzevragen. Vaak gaan deze over details, maar ook over globale inhoud (wat is waar) of de functie (waartoe dient...). Het is afhankelijk van de vraag welke optie je het best kunt toepassen. 
1. Lees de meerkeuzevraag, ZONDER de antwoorden.  
2. Zoek het tekstgedeelte op. 
3. Onderstreep aanwijzingen in de tekst. Let op STRUCTUURWOORDEN.
4. Geef in je eigen woorden antwoord op de vraag.
5. Vergelijk de antwoordopties met jouw eigen antwoord. 
6. Zoek pas een woord op in de antwoorden als je nog geen antwoord kunt vinden. 
7. Als je niet direct het juiste antwoord op de vraag kunt vinden tussen de gegeven mogelijkheden, pas dan de eliminatiemethode toe >>> onjuiste antwoorden wegstrepen.

Slide 22 - Slide

Oefenen met meerkeuze 2021 tv 3

5H:   tekst 2 : vraag 2 en 3 / tekst 3 : 5/7/8  tekst 4 : 9/10/12  tekst 5 : 14/15 tekst 7: 19/20 / tekst 8 : 23/27 tekst 9 : 28/ tekst 10 :32/33 / tekst 11 : 36 tekst 12: 39/40/42/43


Slide 23 - Slide

Signaalwoorden test ( snel , niet op chromebook)

Slide 24 - Slide

Welke 2 signaalwoorden geven een tegenstelling aan?
A
cependant, par contre
B
enfin, en général
C
avant de, après
D
tout de suite, pendant que

Slide 25 - Quiz

Wat is de functie van het signaalwoord:

ainsi
A
uitbreiding / opsomming
B
gevolg
C
conclusie
D
doel

Slide 26 - Quiz

Wat is de functie van het signaalwoord:

pourtant

A
uitbreiding / opsomming
B
gevolg
C
conclusie
D
tegenstelling

Slide 27 - Quiz

Wat is de functie van het signaalwoord:

puisque
A
uitbreiding / opsomming
B
reden
C
conclusie
D
doel

Slide 28 - Quiz

Wat is de functie van het signaalwoord:

en résumé
A
uitbreiding / opsomming
B
gevolg
C
conclusie
D
doel

Slide 29 - Quiz

Traduis les connecteurs
ook
ten eerste
inderdaad
ongetwijfeld
zelfs
dus
également
d'abord
en effet
sans aucun doute
même
donc

Slide 30 - Drag question

Tijdlezen 10.20-10.35
Tekst 11 
3 vragen   (3,3 minuut per vraag gemiddeld)
10 minuten

Alleen werken (wrdboek eventueel)
MLE timer   
Conclusie

Slide 31 - Slide

TIPS

om in te zetten bij het eindexamen Frans

10.35- 10.45 uur

Slide 32 - Slide

Examenbundel D3
p.96 - 104 Soorten examenvragen

D2 oefenen met leesstrategieën 80-95

D Centraal Examen/ D1 leesvaardigheid 75-80



Slide 33 - Slide

Voca 
SSL lijst
Examenbundel p.74, 105, 106-111
Examenbundel wrdlijst p.295-305

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

woordenboekgebruik

Slide 41 - Slide

Woordenboekgebruik - Stap 1
Gebruik je woordenboek niet! Leid de betekenis af.
- woordsoort
- samengesteld woord
- voor- of achtervoegsels (zie blz.`110-111 Ex bundel)
- hetzelfde woord in het Engels/Nederlands
- gebruik de context

Slide 42 - Slide

Woordenboekgebruik - Stap 2a
Bij twijfel, kijk dan in het woordenboek.
Bepaal eerst de woordenboekvorm:
- zelfstandig naamwoord: kijk bij mannelijk enkelvoud (chatte- chat)
- werkwoord: kijk bij het hele werkwoord (viennent- venir)
- bijvoeglijk naamwoord: laat de uitgang weg (jolie- joli)


Slide 43 - Slide

Woordenboekgebruik - Stap 2b
Bij meerdere betekenissen gebruik je de context om de juiste betekenis te bepalen.




Slide 44 - Slide

Woordenboekgebruik - Stap 3
Wat als je de betekenis niet kunt vinden?
- Controleer of je wel bij het juiste trefwoord kijkt.
- Zoek bij een samenstelling de afzonderlijke onderdelen op.
- Kijk of het deel uitmaakt van een uitdrukking. Zoek het belangrijkste woord uit de uitdrukking vervolgens op.


Slide 45 - Slide

Woordenboekgebruik 
Bij alle stappen geldt:

Controleer de betekenis die je hebt gevonden door verder te lezen: past de betekenis bij de inhoud van de tekst?


Slide 46 - Slide

Slide 47 - Slide