Ch.6, gramm H Futur proche - herhaling - voor klas 1ha

Bonjour!
1 / 24
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 25 min

Items in this lesson

Bonjour!

Slide 1 - Slide

Ton objectif


Ik kan het werkwoord aller (=gaan) vervoegen en de toekomende tijd maken.



Slide 2 - Slide

Futur proche

Slide 3 - Slide

Stap 1: leer het rijtje van "aller"
je
vais
tu
vas
il / elle/ on
va
nous
allons
vous 
allez
ils / elles 
vont
ik
ga
jij
gaat
hij / zij / men
gaat
wij
gaan
jullie / u
gaan / gaat
zij [mmv / vmv]
gaan

Slide 4 - Slide

Je vais
Ils/elles vont
Nous allons
On va
Vous allez
Il/elle va
Tu vas
Hij/zij gaat
Ik ga
Jullie gaan
U gaat
Wij gaan
Jij gaat
Men gaat, we gaan
Zij gaan

Slide 5 - Drag question

Stap 2
Om de futur proche te maken doe je het volgende:
                                 vorm van aller + heel werkwoord


                Bijvoorbeeld: Elle va danser avec sa copine
Vertaling: Zij gaat met haar vriendin dansen 

Slide 6 - Slide

futur proche

Slide 7 - Slide

Let op!!!
In het Frans plaatsen we de werkwoorden bij elkaar
In het Nederlands zeggen we: 
Zij gaat met haar broer zingen

In het Frans zeggen we:
Elle va chanter avec son frère.


Slide 8 - Slide

De zinsvolgorde is dan:



onderwerp
vorm van aller
heel ww
rest v.d. zin
Nous
allons
écouter 
de la musique
Ma mère
va 
manger
une pomme

Slide 9 - Slide

Zet de woorden op de juiste volgorde in de zin
Onderwerp
vorm van aller
hele
werkwoord
rest
van de zin
Ils
vont
acheter
des pantalons

Slide 10 - Drag question

Let op
Als je een zin ontkennend maakt, dan zet je ne... pas om het 1e werkwoord in de zin. Dus:

onderwerp
ne vorm van aller pas
heel ww
rest v.d. zin
Nous
n'allons pas
écouter 
de la musique
Ma mère
ne va pas
manger
une pomme

Slide 11 - Slide

Zet de woorden op de juiste volgorde in de zin
Onderwerp
 1e woord ontkenning
vorm van aller
2e woord ontkenning
hele ww
rest v.d. zin
Ils
vont
manger
la pizza 
ne
pas

Slide 12 - Drag question

Zet het werkwoord in de futur proche:
Elle [ manger ]
A
Elle aller manger
B
Elle va manger
C
Elle alle manger
D
Elle va mange

Slide 13 - Quiz

Zet het werkwoord in de futur proche
Nous (parler)

Slide 14 - Open question

Zet het werkwoord in de futur proche
Je (habiter)

Slide 15 - Open question

Kies le futur proche
A
J'ai marché
B
Ils marchent
C
Tu vas marcher

Slide 16 - Quiz

futur proche - nous - manger
A
nous avons mangé
B
nous mangeons
C
nous allons mangé
D
nous allons manger

Slide 17 - Quiz

ils - avoir (futur proche)
A
ils font avoir
B
ils avoirent
C
ils vont avoir
D
ils sommes avoir

Slide 18 - Quiz

futur proche - je - parler
A
je vais parler
B
j'ai parlé
C
je parle
D
je parlerai

Slide 19 - Quiz

Futur PROCHE
Vous ............. (être)
A
allez être
B
serez
C
allez serez
D
êtes

Slide 20 - Quiz

Waar bestaat de futur proche uit?
A
een vorm van aller
B
een vorm van aller + heel ww
C
een vorm van avoir + vervoegd werkwoord
D
een vorm van être + voltooid deelwoord

Slide 21 - Quiz

De futur proche is een werkwoordtijd die je vertelt dat:
A
Iets straks of later gaat gebeuren
B
Iets nu gebeurt

Slide 22 - Quiz

Ken je nu het werkwoord aller en de tijd le futur proche?
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll

Bonne journée et à la prochaine fois!

Slide 24 - Slide