Hoofdstuk 2, Elektriciteit

Elektriciteit
Hoofdstuk 2
1 / 32
next
Slide 1: Slide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

Items in this lesson

Elektriciteit
Hoofdstuk 2

Slide 1 - Slide

Bij elektriciteit hoort .....

Slide 2 - Mind map

Elektriciteit is stromende elektronen.
Volta, experimenten
  • dode kikker laten bewegen
  • zoenen

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

2.1 Elektriciteit
Nodig
1. Spanningsbron
  • accu
  • batterij
  • stopcontact
2. Gesloten stroomkring

Slide 5 - Slide

Elektriciteit thuis
Groepen of stoppenkast
Beveiliging
1. verdeling in groepen
2. zekeringen
  • overbelasting : niet te veel stroom door 1 groep
  • kortsluiting : overbelasting doordat draden elkaar raken)
3. aardlekschakkelaar.
  • randaarde : kapot apparaat onder stroom

Slide 6 - Slide

Veiligheid
Dubbel geisoleerd
Pictogram wat aangeeft dat de elektridche draden en het apparaat appart geisoleerd zijn.
Kleuren van stroom draden
De aardedraad is de geel-groene draad.
Stroom kom uit de bruine draad.
Na een schakelaar gaat de stroom door de zwarte draad naar het apparaat en dan terug via de blauwe draad.
Lees en maak
Lees 2.1
Maak opgaven 1 t/m 15

Slide 7 - Slide

Wat wist je nog nog niet van elektriciteit ?

Slide 8 - Open question

2.2 Schakelingen
Practicum weerstand meten
  • koper
  • glas
  • plastic
  • potloodstift

Slide 9 - Slide

Weerstand
Hoe meer weerstand, hoe moeilijker de stroom er doorheen gaat.

Een geleider heeft weinig weerstand.

Een isolator heeft veel weerstand.
Weerstand
Weerstand meet je in Ohm.
Stroomsterkte
Stroomsterkte meet je in ampere.
Spanning
Spanning is het 'hoogteverschil'.
Spanning meet je in volt.

Slide 10 - Slide

Schakelschema
Gebruik symbolen in plaats van getekende 
apparaten, dat scheelt je een hoop tekenwerk.
Zo kan je een stroomkring voorstellen.
1. De batterij is een soort pomp die de stroom omhoog pomp.
2. Er zit geen schakelaar in dit plaatje.
3. Bij een apparaat zoals een lampje gaat de stroom naar beneden.
Lamp
3
Schakelaar
2
Spanningsbron.
1

Slide 11 - Slide

Serieschakeling
- De apparaten staan achter elkaar.
- De stroom kan maar een kant op.
- Als een apparaat stuk is gaat er geen stroom meer, alles is dan uit.
Parallelschakeling
- De apparaten staan naast elkaar.
- De stroom gaat langs meerdere kanten.
- Als een apparaat stuk is dan kan de stroom nog via het andere apparaat. Het andere apparaat blijft werken.

Slide 12 - Slide

Lees en maak
Lees 2.2
Maak opgaven 2 t/m 12

Slide 13 - Slide

2.3 Wet van Ohm
Spanningsbron : U
Brengt de elektronen naar hoge spanning.
Stroombraad
Elektronen stromen hier bijna zonder weerstand langs.
Elektronen
De balletjes zijn de elektronen.
Hoeveel elektronen langs stromen is de stroomsterkte.
Weerstand : R
Dit kan een lamp, computer, een motor of iets anders zijn.
Elk aparaat heeft weerstand. De elektronen gaan hier moelijker doorheen.

Slide 14 - Slide

2.3 Wet van Ohm
Hoe snel de elektronen stromen is afhankelijk van de spanning en de weerstand.
I=RU
R=IU
U=IR

Slide 15 - Slide

2.3 Wet van Ohm
Weerstand is afhankelijk van het soort materiaal.
Soortelijke weerstand : de weerstand van een draad van 1m lang en doorsnede van 1 mm2

Slide 16 - Slide

2.3 Wet van Ohm
Aansluiten amperemeter en voltmeter.

- Een amperemeter telt het aantal elektronen 
   wat langs stroomt ==> In de stroomkring kijken.

- Een voltmeter bekijkt het spanningsverschil.
   Er stroomt geen stroom door een voltmeter.
   Een stroommeter kijkt van buitenaf tussen twee punten

Slide 17 - Slide

Welke schakeling is
goed aangesloten.
A
Figuur 1
B
Figuur 2
C
Figuur 3
D
Figuur 4

Slide 18 - Quiz

2.3 Wet van Ohm
MAAK

Wet van Ohm
  • opgaven 1 t/m 6
Soortelijke weerstand
  • opgaven 7 t/m 11
Ampere en voltmeter
  • opgaven 12 t/m 19

Slide 19 - Slide

2.4 Elektrisch vermogen
Vermogen betekent hoeveel energie krijg je per seconde.
P (Power) is Vermogen in Watt [W]

Natuurkunde gebruikt een kleine eenheid : Joule
Elektriciteitsmaatschappijen gebruiken een grootte eenheid : kWh
1 kWh = 3 600 000 J
E = P x t
Energie [J] = Vermogen [W] x Tijd [s]
of
Energie [kWh] = Vermogen [kW] x Tijd [h]

Slide 20 - Slide

Wat kost het om een nachtlampje van 10 W 's nachts 8 uur lang te laten branden. 1 kWh kost 0,25.

Slide 21 - Open question

2.4 Elektrisch vermogen
Lees en maak 2.4
Lees 2.4 blz 32 en maak opgaven 2 t/m 14
Watt
Eenheid van vermogen.
1 Watt = 1 Joule per seconde
P [W] = [J/s]

Joule
Kleine eenheid van energie in natuurkunde.

Kilowattuur
Grote eenheid van energie van energiemaatschappijen.
1 kWh = 3.600.000 J

Slide 22 - Slide

Een gloeilamp van 100 W geeft 6 J/s licht af. Wat is het rendement van de gloeilamp ?

Slide 23 - Open question

2.4 Elektrisch vermogen
Rendement : Hoeveel procent nuttige energie geeft een apparaat af.
η=EopgenomenEnuttig100
%
Lees en maak 2.4
Lees 2.4  
- maak opgaven 15 t/m 19
- maak de test jezelf

Slide 24 - Slide

2.5 Magneten
  • Permanente magneet 
  • Elektromagneet ( spoel & weekijzer )

Slide 25 - Slide

2.5 Magneten
  • Dynamo en generator
  • Wisselspanning en wisselstroom

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Video

Slide 28 - Video

Slide 29 - Video

2.5 Magneten
Begrippen
  • Permanente magneet 
  • Elektromagneet ( spoel & weekijzer )
  • Wisselspanning en wisselstroom
  • Dynamo en generator
Lees en maak
Lees 2.5 en maak opgaven 2 t/m 14

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Video

2.4 Elektrisch vermogen
P = U x I
Vermogen [W] = spanning [V]  x stroomsterkte [I]

Slide 32 - Slide