Par. 1.2 De grondwet van 1848

Nederland van 1848 tot 1914
1.2. De grondwet van 1848
1 / 44
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Nederland van 1848 tot 1914
1.2. De grondwet van 1848

Slide 1 - Slide

1.2 De grondwet van 1848

Wat gaan we doen?

Bespreken/ nakijken par. 1.1

Uitleg bij par. 1.2

Quiz

Let op: plannen eerste PTA-toets!



Slide 2 - Slide

Bespreken/ nakijken par. 1.1
Bespreek eerst met je buurman/ buurvrouw je antwoorden.
Welke overeenkomsten/ verschillen zie je in jullie antwoorden?
Kun je uitleggen waarom een antwoord goed/ fout is?
Weet je hoe je tot het juiste antwoord bent gekomen/ had kunnen komen?
Vraag een nakijkblad!

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Leerdoel
Aan het eind van deze presentatie kun je herkennen en uitleggen waarom Nederland in 1848 een nieuwe grondwet kreeg en welke gevolgen dit had voor het bestuur van het land.

Slide 5 - Slide


Wat is staatsinrichting?


  • Staatsinrichting is de wijze waarop de staat, zijn regering en zijn bestuur zijn ingericht

  • Bij geschiedenis leer je vooral hoe dit in Nederland is ontstaan;
  • Bij maatschappijleer leer je vooral hoe dit in Nederland werkt

Slide 6 - Slide

1789: 
De Franse Revolutie
  • Strijd voor vrijheid, gelijkheid en broederschap

  • Einde aan Koninkrijk Frankrijk

  • Meer gelijkheid: einde aan de standenmaatschappij

  • Een grondwet

Slide 7 - Slide

1795-1801: 
Bataafse Republiek
  • Revolutie o.l.v. de Patriotten: zij willen meer van het volk (...en zijn wel klaar met de Oranjes)
  • De Patriotten krijgen hulp van de Fransen
  • Frankrijk bezet Nederland (1795-1813) en erfstadhouder Willem V moet vluchten naar Engeland
  • Napoleon Bonaparte plaatste van 1806 tot 1810 zijn broer Lodewijk Napoleon op de troon in het Koninkrijk Holland.

Slide 8 - Slide

1815: Verenigd Koninkrijk der Nederlanden
  • Napoleon verslagen bij Waterloo

  • Zoon van prins Willem V wordt koning Willem I

  • Nederland krijgt een grondwet en een tweekamerstelsel

  • Verenigd Koninkrijk der Nederlanden: Nederland, België en Luxemburg

Slide 9 - Slide

0

Slide 10 - Video

1840-1848: 
Koning Willem II
  • Conservatief: geen ruimte voor veranderingen

  • Regeert, min of meer, als absolute vorst

  • Moet niets weten van democratie

  • Moeizame relatie met zijn vader

Slide 11 - Slide


Revolutiejaar 
1848



  • De ‘erfgenamen van de Franse Revolutie’, de Liberalen, komen tot de conclusie: "Alles is weer hetzelfde als vóór de Franse Revolutie!"
  • Overal zitten er weer koningen op de Europese tronen en ondanks 'een grondwet' is er maar weinig democratie.

Slide 12 - Slide


Paniek bij de vorsten
in heel Europa!




Ook in Den Haag...
...koning Willem II wordt 'in één nacht' liberaal

Slide 13 - Slide

Gevolgen (1)
  • De leider van de Nederlandse Liberalen: Johan Rudolf Thorbecke maakt een nieuwe grondwet:

  1. Koning is onschendbaar
  2. Ministeriële verantwoordelijkheid

  • Dit betekent: de ministers zijn verantwoordelijk voor de daden van de regering (ook: voor de daden van de koning)

Slide 14 - Slide

Gevolgen (2)
  • Parlementaire democratie (=parlement heeft het laatste woord)

  • Constitutionele monarchie (=koning moet zich aan de grondwet houden)

  • Verandering van het parlementaire stelsel ("Hoe wordt het parlement gekozen?", "Wie heeft welke macht?")

Slide 15 - Slide


Nieuwe Grondwet
1848

Slide 16 - Slide


Hoe zag het bestuur 
van Nederland er 
vanaf 1848* uit?










*de meeste onderdelen zijn vandaag nog steeds geldig


Slide 17 - Slide


Grondrechten



  • Grondrechten staan Hoofdstuk 1 van de Grondwet (van 1983)
  • Het belangrijkste onderdeel, het anti-discriminatie-artikel, is Artikel 1
  • Ze zijn bedacht in een tijd dat grondrechten niet vanzelfsprekend waren.
  • Er wordt een onderscheid gemaakt in Klassieke- en Sociale grondrechten

Slide 18 - Slide


Klassieke grondrechten


  • Beschermen ons tegen de overheid 
  • Geven ons rechten tegen een te machtige overheid

  • Staan sinds 1848 in de Grondwet 
  • Klassiek betekent: 'iets van vroeger, maar niet verouderd'

Slide 19 - Slide


bijvoorbeeld:

  • Artikel 1: Anti-discriminatie artikel

  • Artikel 2: Wie is Nederlander?

  • Artikel 4: Kiesrecht

  • Artikel 7: Vrijheid van meningsuiting

  • Artikel 8: Recht op vereniging

  • Artikel 9: Recht op vergadering

  • Artikel 10: Onaantastbaarheid van de persoonlijke levenssfeer

  • Artikel 11: Onaantastbaarheid van het lichaam

  • Artikel 13: Briefgeheim

Slide 20 - Slide


Sociale grondrechten



  • Plichten van de overheid
  • Zorgen voor een goed bestaan


  • Zijn pas later (1983) in de Grondwet opgenomen, hoewel ze al eerder bestonden.

Slide 21 - Slide


bijvoorbeeld:



  • Recht op veilig bestaan

  • Recht op onderwijs

  • Recht op gezondheidszorg

  • Recht op woongelegenheid

  • Recht op bewoonbaar gebied

  • Recht op rechtsbijstand

  • Recht op werk

Slide 22 - Slide

Wat is de Staten-Generaal?
A
De regering
B
De Eerste Kamer
C
De Tweede Kamer
D
De hoogste rechtbank

Slide 23 - Quiz

Hoeveel leden telt de
huidige Eerste Kamer?
A
50
B
75
C
100
D
150

Slide 24 - Quiz

Wie mag er GEEN wetsvoorstellen doen?
A
Een minister
B
Een staatssecretaris
C
Lid van Tweede Kamer
D
Lid van Eerste Kamer

Slide 25 - Quiz

Wie benoemt de ministers en staatssecretarissen?
A
De koning
B
De Eerste Kamer
C
De Tweede Kamer

Slide 26 - Quiz

Welke drie machten kennen wij in onze democratische rechtsstaat?
Uitleg
De macht in een rechtstaat is in 3 verdeeld.
De wetgevende macht (Tweede Kamer) maakt de wetten.
De uitvoerende macht (Regering) voert de wetten uit
De rechterlijke macht (Rechters) bepaalt wie er gelijk heeft bij ruzie.
Ongeveer 300 jaar geleden bedacht de Fransman Der Montesquie de scheiding der machten. Hij vond dat degene die de wetten maakt niet mag beoordelen of iemand zich daar ook aan houdt. Dan zou je bijvoorbeeld nooit de overheid kunnen aanklagen.
A
Landmacht, luchtmacht en politiemacht
B
Uitvoerende macht, wetgevende macht en rechterlijke macht
C
Uitvoerende macht, controlerende macht en instemmende macht

Slide 27 - Quiz

Wie beslist of iemand schuldig is aan het plegen van een strafbaar feit?
A
Rechter
B
Tweede Kamer
C
Regering

Slide 28 - Quiz

Tot welke macht behoort de Tweede Kamer?
A
De wetgevende macht
B
De uitvoerende macht
C
De rechterlijke macht

Slide 29 - Quiz

Tot welke macht behoort de Eerste Kamer?
A
De wetgevende macht
B
De uitvoerende macht
C
De rechterlijke macht

Slide 30 - Quiz

Welke groep mensen moet zowel wetten ontwerpen als uitvoeren?
A
Rechters
B
Kamerleden
C
Ministers

Slide 31 - Quiz

Tot welke macht behoren politieagenten?
A
Wetgevende macht
B
Uitvoerende macht
C
Rechterlijke macht

Slide 32 - Quiz

Op welke macht hebben burgers directe invloed bij verkiezingen?
A
Wetgevende macht
B
Uitvoerende macht
C
Rechterlijke macht

Slide 33 - Quiz

Bij welke macht hoort het Openbaar Ministerie?
A
Wetgevende macht
B
Uitvoerende macht
C
Rechterlijke macht

Slide 34 - Quiz

Bij welke macht hoort een burgemeester?
A
Wetgevende macht
B
Uitvoerende macht
C
Rechterlijke macht

Slide 35 - Quiz

Welke stelling is onjuist?
A
Rechters zijn onafhankelijk.
B
Rechters kunnen alleen ontslagen worden door de minister van Veiligheid en Justitie.
C
Rechters worden voor het leven benoemd.

Slide 36 - Quiz

Mag een minister snel een nieuw wetsvoorstel maken om iemand die iets ergs heeft gedaan wat nog niet strafbaar was, toch straf te kunnen geven?
A
Ja, want het is niet goed als iemand geen straf krijgt, terwijl hij wel iets heeft gedaan dat mensen afkeuren.
B
Nee, want wetten werken niet met terugwerkende kracht.
C
Nee, want ministers mogen zich niet bemoeien met wat voor straf bij een bepaald delict hoort.

Slide 37 - Quiz

Het parlement hoort bij de wetgevende macht en moet dus wetten maken. Wat is de andere taak van het parlement?
A
De regering controleren
B
De rechters controleren
C
De rechters adviseren

Slide 38 - Quiz

Wat is een grondwet?
A
Een wet waarin staat op grond waarvan een rechter iemand kan veroordelen.
B
Een wet waar de grondrechten van de Nederlanders in staan.
C
Een wet waarin staat hoe de overheid met de grond moet omgaan.

Slide 39 - Quiz

Wat gebeurt er als twee artikelen in de Grondwet met elkaar botsen?
A
Het grondrecht met het laagste nummer is belangrijker.
B
Het grondrecht met het hoogste nummer is belangrijker.
C
De rechter beslist dit per geval.

Slide 40 - Quiz

Huiswerk voor de volgende les:
lz + m par. 1.2 blz. 16 t/m 21

PTA-toets eerste les week 40!

Slide 41 - Slide

Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 42 - Open question

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd

Slide 43 - Open question

Begrippen en personen:
volksvertegenwoordiging     politieke stromingen
liberalisme                                 revolutie
grondwetsherziening            onschendbaarheid
ministeriële verantwoordelijkheid
rechtstreekse verkiezingen  gemeenteraad
censuskiesrecht                       openbare scholen
protestanten                             rooms-katholieken
bijzondere scholen





Rudolf Thorbecke

Slide 44 - Slide