PW Theme 4 - Instructions

 THEME 4 
Jullie moeten kennen en kunnen:
- Vocabulary words
1) vragen en ontkennen
2) Stone 9 en 10: vragen en vertellen over dieren
3) Omgeving beschrijven
4) trappen van vergelijking

1 / 16
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

 THEME 4 
Jullie moeten kennen en kunnen:
- Vocabulary words
1) vragen en ontkennen
2) Stone 9 en 10: vragen en vertellen over dieren
3) Omgeving beschrijven
4) trappen van vergelijking

Slide 1 - Slide

Vocabulary words 

Slide 2 - Slide

Present Simple
Questions and negations
Vragen en ontkenningen maak je door 
een hulpwerkwoord te gebruiken:

  • Bij vragen zet je het hulpww vooraan
  • Bij ontkenningen plak je "not" of "n't" achter het hulpww
  • Als een zin geen hulpww heeft voeg je zelf "do" of "does" toe

Slide 3 - Slide

The present simple 
Questions & Negations
Vragen & Ontkenningen

Slide 4 - Slide

Hoe maak je vragen?

Om vragen te stellen gebruik je het hulpwerkwoord 'to do' en het hele werkwoord


Bij she/he/it krijg je does + ow + hele ww + rest v/d zin (1)

Bij I/you/we/they krijg je do + ow + hele ww + rest v/d zin (2)


1. Does he work for your father?

2. Do you like school?

Slide 5 - Slide

Stappenplan vragen maken
  1. Is het werkwoord van de zin am, is, are?

    JA --> zet am, is of are vooraan in de zin 
    NEE --> naar stap 2 
  2. Is het onderwerp van de zin een he, she of it?

    Ja --> stap 3
    Nee --> Ze Do vooraan de zin
  3. Zet does vooraan de zin en verander het werkwoord terug naar het hele werkwoord.

  • We are very happy.
  • Are we very happy?

  • My parents always buy sweets.
  • Do my parents always buy sweets?

  • Her sister eats chocolate every day.
  • Does her sister eat chocolate every day.

Slide 6 - Slide

Hoe maak je ontkenningen?
Om ontkenningen te maken gebruik je het hulpwerkwoord 'to do' en het hele werkwoord

Bij she/he/it krijg je: OW + does not + hele ww + rest vd zin (1)
Bij I/you/we/they krijg je: OW + do not + hele ww + rest vd zin

1. She does not do her homework on Saturdays.
2. I do not have a lot of cheeseburgers.

Slide 7 - Slide

Stappenplan ontkenningen maken
  1. Is het werkwoord van de zin am, is, are?

    JA --> zet not achter am, is, are 
    NEE --> naar stap 2 

  2. Is het onderwerp van de zin een he, she of it?
    Ja --> stap 3
    Nee --> Ze do not voor het werkwoord

  3. Zet does not voor het werkwoord en verander het werkwoord naar het hele werkwoord.

  • We are very happy.
  • We are not very happy.

  • My parents always buy sweets.
  • My parents do not always buy sweets?

  • Her sister eats chocolate every day.
  • Her sister does not eat chocolate every day.

  • My brother studies for English.
  • My brother does not study for English.

Slide 8 - Slide

Let op!
Bij het werkwoord 'to be' (am/is/are) 
gebruik je nooit do/don't/does/doesn't

Bij alle andere werkwoord MOET 
je deze hulpwerkwoorden gebruiken.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Degrees of comparison 
De trappen van vergelijking
Today´s goal is to revise and practise with this grammar item
1.´I know about the different rules and exceptions´ 
2. ´I can apply the different rules and exceptions´

Slide 11 - Slide

Comparatives and superlatives
Trappen van vergelijking
- Comparative: vergrotende trap
- Superlative: overtreffende trap
Box A is small.
Box B is smaller than box A.
Box C is the smallest of all.
A
B
C

Slide 12 - Slide

Comparatives and superlatives
Woorden van 1 lettergreep/syllable:
- Comparative: -er
- Superlative: -est
old
older
oldest

Slide 13 - Slide

Comparatives and superlatives
Woorden van 2 of meer lettergrepen of meer:
- Comparative: more more
- Superlative: most
expensive
more expensive
most expensive

Slide 14 - Slide

Comparatives and superlatives
Woorden van 2 lettergrepen die eindigen op le/er/ow/y/some krijgen ook +er  / + est

Yellow - yellower than - the yellowest
Gentle - gentler than - the gentlest

Let op! Woorden die eindigen op een medeklinker + y krijgen IER/IEST
Happy - happier than - the happiest 
lucky - luckier than - the luckiest 

Slide 15 - Slide

Comparatives and superlatives
Uitzonderingen!
  1. good - better - best 
  2. bad - worse - worst 
  3. little - less - least 
  4. much/many - more - most 

Slide 16 - Slide