VWO3 Herhaling H2
1 / 19
Lesson duration is: 15 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
4600 miljoen jaar geleden.
Nu
Precambrium
Paleozoïcum
Mesozoïcum
Kenozoïcum
Slide 2 - Drag question
4600 miljoen jaar geleden.
Het begin van de aarde;
Vulkanisme
Afkoelen van de aarde.
Waterdamp in de atmosfeer.
Condenseren van de waterdamp.
Slide 3 - Drag question
4600 miljoen jaar geleden.
Nu
Schelpdieren en vissen.
Alleen leven onder water, bacteriën, weekdieren.
Reptielen.
Zoogdieren.
Slide 4 - Drag question
Een massa-extinctie is:
Slide 5 - Open question
Een fossiel is:
A
Een versteend overblijfsel van een skelet.
B
Organische resten van een dier.
C
Een versteend overblijfsel van de huid.
D
Een versteend overblijfsel van de afdruk van een plant.
Slide 6 - Quiz
Wat is belangrijk bij gidsfossielen?
Slide 7 - Open question
Welke drie soorten gesteente zijn er?
Slide 8 - Open question
Ouderdom ten opzichte van andere gesteenten. =
A
Absolute ouderdom.
B
Relatieve ouderdom.
Slide 9 - Quiz
Door de ontdekking van de radioactiviteit kan men terugtellen hoe veel radioactief materiaal er nog in gesteente zit.
A
Absolute ouderdom.
B
Relatieve ouderdom.
Slide 10 - Quiz
Noem een voordeel en een nadeel van schachtbouw.
Slide 11 - Open question
Noem een voordeel en een nadeel van dagbouw.
Slide 12 - Open question
Fossiele brandstoffen zijn ontstaan uit plantenresten of dood plankton.
A
Juist.
B
Onjuist.
Slide 13 - Quiz
Sedimentgesteente
Stollingsgesteente
Graniet
Zand, klei, kalk
Basalt
Hard geworden lava/magma
Zandsteen
Fossielen
Slide 14 - Drag question
Wat is een voorbeeld van een metamorf gesteente?
Slide 15 - Open question
Hoe ontstaan metamorfe gesteenten?
A
door het smelten van lava
B
door stolling van lava
C
door sedimentatie van zand, klei etc.
D
door hoge druk en temperatuur
Slide 16 - Quiz
Marmer is een metamorf gesteente. Uit welk gesteente is marmer ontstaan?
A
Graniet
B
Kalksteen
C
Schalie
D
Zandsteen
Slide 17 - Quiz
Steenkool is ontstaan in het
A
Krijt
B
Carboon
C
Perm
D
Cambrium
Slide 18 - Quiz
Steenkool ontstaat
A
in koude gebieden door het inkolen van plantenresten
B
in warme moerasachtige gebieden door ophoping van plantenresten
C
in warme ondiepe zeden door ophoping van schelpdiertjes
D
in koude poolgebieden onder invloed van in elkaar gedrukte sneeuwlagen
