Paragraaf 10.2 Zwanger en bevallen

Paragraaf 10.2 Zwanger en bevallen
Benodigheden
- Werkboek B
- Pen, potlood
- Laptop
LessonUp: 
JA!
Telefoons in de telefoontas!
1 / 45
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Paragraaf 10.2 Zwanger en bevallen
Benodigheden
- Werkboek B
- Pen, potlood
- Laptop
LessonUp: 
JA!
Telefoons in de telefoontas!

Slide 1 - Slide

Programma
Welkom
Herhalen 
- antistoffen/antigenen
- bloedgroepen
- passief/actief immunisatie
Aan de slag/huiswerk
- Opdrachten werkblad maken
- Bloedgroepbepaling uitleg
- Practica: bloedgroepbepaling
Afsluiting

Slide 2 - Slide

Primair
geslachtskenmerk
Secundair geslachtskenmerk
baard
balzak
borsten
lagere stem
schaamlippen
Opdracht 5 werkboek

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Leerdoelen
1.Je kunt uitleggen wanneer een vrouw zwanger is.
2. Je kunt uitleggen hoe een kind groeit in de baarmoeder.
3. Je kunt uitleggen hoe de bevalling gaat.
4. Je kunt uitleggen waarom en hoe zwangere vrouwen de baby laten onderzoeken.
5. Je kunt uitleggen hoe een tweeling ontstaat.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Welk nummer hoort bij welk onderdeel van het vrouwelijke geslachtsorgaan?
eileider
eierstok
baarmoeder
schaamlip
vagina
baarmoedermond
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11

Slide 10 - Drag question

In de                        zitten de onrijpe                 in de                 .
Wanneer de eicel rijp is vindt er een                   plaats.
De rijpe eicel komt na de ovulatie in de                .
De eileider vervoert de            naar de                           . 
Tijdens de                         wordt het baarmoederslijmvlies dikker.
eicelrijping
eicel
eisprong
eierstokken
baarmoeder
eileider
follikels
eicellen

Slide 11 - Drag question

Zet de woorden bij de juiste onderdelen.
zaadcel
celkern
kop
staart
eicel

Slide 12 - Drag question

De bevruchting
Een kern van een zaadcel versmelt met de kern van een eicel,
dit vindt plaats in de eileider.
Innestelling: na ongeveer 6 dagen zet het bolletje cellen zich vast in het dikke baarmoederslijmvlies. Dan is de vrouw zwanger.

Slide 13 - Slide

Zwangerschap heeft 
2 fasen
1. De eerste 12 weken
In deze fase ontstaan alle organen van het kind. Dit heet ontwikkeling, het ongeboren kind heet dan een embryo.

2. Van week 12 tot geboorte
In deze fase vindt alleen groei plaats, je noemt het ongeboren kind dan een foetus. 

Slide 14 - Slide

Ontwikkeling van het embryo & Groei van de foetus
1. De eerste 12 weken
In deze fase ontstaan alle organen van het kind. Dit heet ontwikkeling, het ongeboren kind heet dan een embryo

2. Van week 12 tot geboorte
In deze fase vindt alleen groei plaats, je noemt het ongeboren kind dan een foetus

Slide 15 - Slide


Wat is onderdeel 1?
A
navelstreng
B
foetus
C
vruchtwater
D
placenta/moederkoek

Slide 16 - Quiz


Wat is onderdeel 2?
A
navelstreng
B
foetus
C
vruchtwater
D
placenta/moederkoek

Slide 17 - Quiz


Wat is onderdeel 3?
A
navelstreng
B
foetus
C
vruchtwater
D
placenta/moederkoek

Slide 18 - Quiz


Wat is onderdeel 4?
A
navelstreng
B
foetus
C
vruchtwater
D
placenta/moederkoek

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Video




Hoe noem je een pasgeboren kangoeroe?
Buideldieren
Na de geboorte is de baby nog niet volledig ontwikkeld. De voorpoten van de baby zijn wel al sterk genoeg om naar de buidel te kruipen.
In de buidel ontwikkelt de baby zich verder.
A
foetus
B
embryo

Slide 21 - Quiz

Zet het juiste nummer bij de onderdelen.
baarmoederwand
foetus
navelstreng
2
3
4

Slide 22 - Drag question

zet de verschillende onderdelen bij de juiste nummers.
1
2
3
4
5
placenta
navelstreng
vruchtwater
embryo
vruchtvlies

Slide 23 - Drag question

Placenta
Op de plaats waar embryo is ingenesteld groeit placenta/moederkoek. In de placenta zitten haarvaten (hele dunne bloedvaten waar gaswisseling plaats kan vinden).

Vruchtwater en vruchtvliezen bieden het ongeboren kind bescherming.

Slide 24 - Slide

Navelstreng
3 bloedvaten:
2 navelstrengslagaders
1 navelstrengader

1. voedingstoffen en zuurstof gaan vanuit het bloed van de moeder naar het bloed van het kind. 
VIA de NAVELSTRENGADER

Slide 25 - Slide

Navelstreng
Koolstofdioxide en andere afvalstoffen (komen vrij na een verbranding, dus in een baby vindt ook verbranding plaats!!)

Gaan door de 2 NAVELSTRENGSLAGADERS vanuit het bloed van het kind naar het bloed van de moeder.

Slide 26 - Slide

Placenta & navelstreng
Bloed moeder ->
haarvaten baarmoederwand -> navelstrengader ->
foetus
Bloed foetus -> navelstrengslagaders ->
haarvaten baarmoederwand ->
moeder

Slide 27 - Slide

Benoem de juiste onderdelen van de navelstreng.
1
2
navelstrengader
navelstrengslagader

Slide 28 - Drag question

Welke (slag)ader vervoert wat in de navelstreng?
1
2
zuurstof
koolstofdioxide
voedingsstoffen
afvalstoffen

Slide 29 - Drag question

De moeder vervoert                      en voedingsstoffen naar de                            . 
Via de                      in de placenta vindt uitwisseling plaats van zuurstof, voedingsstoffen,                               en andere afvalstoffen. 
Het kind ontvangt het zuurstofrijke bloed via de                                                 .
haarvaten
koolstofdioxide
navelstrengader
placenta
zuurstof

Slide 30 - Drag question

Zet de nummers bij het juiste onderdeel.
placenta
foetus
vruchtwater
navelstreng
1
2
3
4

Slide 31 - Drag question

Bevalling
Indaling: Enkele weken voor de bevalling.

Tijdens de bevalling:
1. Ontsluiting; door weeën gaat de baarmoedermond open.
2. Uitdrijving: sterke weeën, persweeën, 
de baby komt via de vagina naar buiten.
3. Nageboorte: door 1 of meer weeën komt de placenta met vruchtvliezen en de resten van de navelstreng. 

Slide 32 - Slide

Drie fasen van de bevalling

Slide 33 - Slide

Prenataal onderzoek
1. Echo
De baby wordt zichtbaar doormiddel van geluidsgolven.
2. Vlokkentest (cellen uit het placenta) en vruchtwaterpunctie (cellen uit het vruchtwater) : een arts onderzoekt de chromosomen (DNA) in de celkern van de cellen van het ongeboren kindje. 

Slide 34 - Slide

Tweeling

Slide 35 - Slide

Placenta of placenta's?
Bij een 2-eiige tweeling; altijd twee placenta's.

Een 1-eiige tweeling kan 1 of 2 placenta's hebben. Is de splitsing vóór innesteling dan 2 placenta's. Is de splitsing ná innesteling dan 1 placenta.

Slide 36 - Slide


Welke afbeelding(en) is/zijn van een twee-eiige tweeling?
A
A
B
B
C
C
D
A en B

Slide 37 - Quiz


In welke afbeelding(en) zijn twee placenta's te zien?
A
A
B
B
C
C
D
A en B

Slide 38 - Quiz


In welke afbeelding(en) zijn twee vruchtzakken te zien?
A
A
B
B
C
C
D
A en B

Slide 39 - Quiz


Om welke type tweeling gaat het:
1 zaadcel, 1 eicel, 1 placenta, 2 vruchtzakken.
A
eeneiige tweeling
B
twee-eiige tweeling

Slide 40 - Quiz


Om welke type tweeling gaat het:
1 zaadcel, 1 eicel, 2 placenta's, 2 vruchtzakken.
A
eeneiige tweeling
B
twee-eiige tweeling

Slide 41 - Quiz


Om welke type tweeling gaat het:
2 zaadcellen, 2 eicellen, 2 placenta's, 2 vruchtzakken.
A
eeneiige tweeling
B
twee-eiige tweeling

Slide 42 - Quiz

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Slide

Aan de slag
1. Maak deze LessonUp 10.2 (vragen) die klaarstaat in de klasLessonUp.

Slide 45 - Slide