P2 week 7, les 1

Mevrouw de Cuba
1 / 22
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Mevrouw de Cuba

Slide 1 - Slide

La clase de hoy: De les vandaag

La meta de la clase: het doel van les
Het kunnen toepassen van het bijvoeglijk naamwoord. 

Actividades: 
- Jullie oefenen met de woordenschat.
- Jullie oefenen met de grammatica  
- Jullie oefenen met het werkwoord lezen
                                                                    

Slide 2 - Slide

El programa de hoy
  • Cijfers 
  • Leesvaardigheid
  • Bijvoeglijk naamwoord 
  • PO

Slide 3 - Slide

Cijfers
vanavond op magister 

Slide 4 - Slide

¡A trabajar!

¿Qué?  C leer 'Consejos para ir a la moda' 
                ejercicio 8,9, 10 y 11
¿Cómo? Individualmente 
¿Tiempo? 15 minutos 
¿Meta? oefenen met lezen 
¿Listo? repasar 3.1

timer
15:00

Slide 5 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 6 - Slide

Mannelijke vorm
Vrouwelijke vorm
alto
alta
bajo
baja
inteligente
inteligente
azul-
azul-
voor het meervoud voeg een "s" toe!
[of "es" als het woord eindigt met een medeklinker]

Slide 7 - Slide

Bijv nw: Volgorde in de zin
                    
                    El pelo castaño
                    Los ojos azules
                    La chica simpática
                    Las zapatillas rojas

Slide 8 - Slide

Bijv nw: Hoeveelheid
mucho
mucha
veel
poco
poca
weinig
demasiado
demasiada
te veel
medio
media
halve
otro
otra
andere
voor het meervoud voeg een "s" toe!

Slide 9 - Slide

Bijv nw: Volgorde in de zin
Bijvoeglijke naamwoorden die te maken hebben met hoeveelheid staan vóór de zelfstandig naamwoord.
                    Tengo mucho pelo
                    Tienes muchos pantalones 
                    Tengo demasiados deberes 
                    Compras pocas bananas 

Slide 10 - Slide

Kies de juiste bijvoeglijke naamwoord voor:

el jugador... [pequeño = klein]
A
pequeño
B
pequeña
C
pequeños

Slide 11 - Quiz

Kies de juiste bijvoeglijke naamwoord voor:

los pantalones... [azul = blauw]
A
azul
B
azules
C
azulos

Slide 12 - Quiz

Kies de juiste bijvoeglijke naamwoord voor:

los ojos... [bruin = marrón]
A
marrón
B
marrones
C
marronas

Slide 13 - Quiz

Kies de juiste bijvoeglijke naamwoord voor:

el vestido... [kort = corto]
A
corta
B
corto
C
cortos

Slide 14 - Quiz

Kies de juiste bijvoeglijke naamwoord voor:

las gafas... [barato = goedkoop]
A
barato
B
baratas
C
barata

Slide 15 - Quiz

Kies de juiste bijvoeglijke naamwoord voor:

la ropa... [ sportief = deportivo]
A
deportiva
B
deportivo
C
deportivas

Slide 16 - Quiz

Kies de juiste bijvoeglijke naamwoord voor:

Tengo ... kilo de bananas
A
medio
B
media
C
medias
D
medios

Slide 17 - Quiz

Kies de juiste bijvoeglijke naamwoord voor:

Tengo ... ropa deportiva [ sportief = deportivo]
A
mucho
B
mucha
C
muchas

Slide 18 - Quiz

¡A trabajar!

¿Qué?  D gramatica 'los adjetivos' Ejercicio 12,13 y 14
¿Cómo? Individualmente 
¿Tiempo? 20 minutos 
¿Meta? oefenen met lezen 
¿Listo? Buscar un lugar hispanohablante 

timer
20:00

Slide 19 - Slide

PO
1.La Alambra, España
2.Las cataratas de Iguazú, Argentina.
3.La Sagrada Familia, España
4.Los Picos de Europa, España.
5.Machu Picchu, Perú
6.Tikal, Guatemala
7.Isla de Pascua, Chile
8.Islas Galápagos, Ecuador

9.La Mezquita de Córdoba, España

10.Plaza de España, la Catedral, Sevilla, España.

11.La Habana, Cuba

12.Lago Titicaca, Bolivia

13.Chichén Itzá, México

14.Canal de Panamá, Panamá

Slide 20 - Slide

Groepen en excursie

Slide 21 - Mind map

1¿A dónde vamos?                               Waar gaan we heen?
2¿Cómo es?                                             Hoe is het?
3¿Cómo vamos?                                    Hoe gaan we erheen?
4¿Qué tenemos que llevar?              Wat moeten we aantrekken/eventueel                                                                                    meenemen?
5¿Cuánto cuesta?                                 Hoeveel kost het?
6¿Cuánto se tarda en llegar? 
hoe lang duurt het om van Nederland naar die plek te gaan?

7¿Qué vamos a comer? wat gaan we eten?

8 ¿Por qué hay que visitarlo? Waarom is het de moeite waard om het te bezoeken?

Slide 22 - Slide