Les voor toets H2

Welkom!
Fijn dat je er bent. Typ in de chat "aanwezig" om te laten weten dat je er bent. Je kunt je alvast aanmelden bij LessonUp door de code linksonder te gebruiken. Zet je webcam alvast aan.
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Welkom!
Fijn dat je er bent. Typ in de chat "aanwezig" om te laten weten dat je er bent. Je kunt je alvast aanmelden bij LessonUp door de code linksonder te gebruiken. Zet je webcam alvast aan.

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
  • Herhaling H2 zinsdelen
  • Vragenronde
  • Oefenen met exam.net
  • Proeftoets maken 

Slide 2 - Slide

Herhaling H2 zinsdelen
Verwijswoorden
wijzen terug naar een of meer woorden die eerder genoemd zijn, het antecedent.

Slide 3 - Slide

Schema pagina 62
  • Leer dit schema en de bijbehorende regels goed uit je hoofd. 
Naar zelfstandige naamwoorden
verwijs je met
en:
in het enkelvoud, mannelijk
hij, hem, zijn
deze, die
in het enkelvoud, vrouwelijk
zij, ze, haar
deze, die
in het enkelvoud, onzijdig
het, zijn
dit, dat
in het meervoud
zij, ze, hen, hun
deze, die

Slide 4 - Slide

Schema pagina 62
  • Het-woorden zijn onzijdig, de-woorden zijn mannelijk of vrouwelijk. Als je aan het aan een woord niet kunt zien, ga je ervan uit dat het mannelijk is.
Naar zelfstandige naamwoorden
verwijs je met
en:
in het enkelvoud, mannelijk
hij, hem, zijn
deze, die
in het enkelvoud, vrouwelijk
zij, ze, haar
deze, die
in het enkelvoud, onzijdig
het, zijn
dit, dat
in het meervoud
zij, ze, hen, hun
deze, die

Slide 5 - Slide

Uitleg
  • Het-woorden zijn onzijdig, de-woorden zijn mannelijk of vrouwelijk. Als je aan het aan een woord niet kunt zien, ga je ervan uit dat het mannelijk is.
  • Bijvoorbeeld: de bioscoop.
  • Van sommige woorden kun je zien dat ze vrouwelijk zijn: de bibliothecaresse, de wolvin.
  • de-woorden met een bepaalde uitgang (leer uit je hoofd!)

Slide 6 - Slide

Het meisje dat/die/wat/dit altijd vrolijk is.
A
dat
B
die
C
wat
D
dit

Slide 7 - Quiz

Meervoud
  • In het meervoud gebruik je zij/ze als onderwerp. Hen gebruik je als lijdend voorwerp en na een voorzetsel.
  • Het verwijswoord hun gebruik je als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel en als bezittelijk voornaamwoord. 

Slide 8 - Slide

Ik ga elk weekend naar hen/hun toe.
A
hen
B
hun

Slide 9 - Quiz

Hen/hun boekenkast staat vol met Nederlandse literatuur.
A
Hen
B
Hun

Slide 10 - Quiz

Ik schenk het gewonnen bedrag aan hen/hun.
A
hen
B
hun

Slide 11 - Quiz

Voor die prestatie gaf hij hen/hun een medaille.
A
hen
B
hun

Slide 12 - Quiz

Verwijswoord wat
Verwijst naar: dat en datgene, naar een onbepaald voornaamwoord (alles, iets, niets en het enige), naar een overtreffende trap (het mooiste) en naar een hele zin.

Alles wat ik wil, is een goed cijfer voor Nederlands.

Slide 13 - Slide

Verwijzen naar dieren/dingen en mensen
Naar dieren en dingen verwijs je met daar/waar + voorzetsel (daarvan, waarover), naar mensen met voorzetsel + wie.

De jongen, van wie ik een broodje kreeg, is erg aardig.
Het boek, waarover ik een boekverslag schreef, is erg geliefd bij jongeren.

Slide 14 - Slide

Vragenronde

Slide 15 - Open question

Oefenen met exam.net
Ga naar www.exam.net
Kies student
Vul code eHHFXP in

Slide 16 - Slide

Oefentoets maken
Oefentoets + antwoordmodel staan in Teams.

Maak eerst de oefentoets en controleer daarna je antwoorden met het antwoordmodel.

Slide 17 - Slide

Veel succes met leren en tot morgen!
Zorg dat je op tijd bent!

Slide 18 - Slide