les 9 H1.3 Significantie

H1 Chemisch rekenen
NOVA vwo 4
les 9 H1.3 significantie
Nodig: 
schrift, Binas, rekenmachine.
laptop
1 / 50
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

H1 Chemisch rekenen
NOVA vwo 4
les 9 H1.3 significantie
Nodig: 
schrift, Binas, rekenmachine.
laptop

Slide 1 - Slide

deze les
uitleg H1.3
bespreken huiswerk H1.2
werken aan opgave 1 t/m 4 H1.3

Slide 2 - Slide

SO over de Voorkennis, H1.1 en 1.2
 Meenemen: Binas + niet-grafische rekenmachine/ 
Bij het SO krijg je een Rekenkaart. 
Tijd: 40 min (ET: 45 min). 
Weging: ...

Slide 3 - Slide

SO over de Voorkennis, H1.1 en 1.2
 Het SO gaat over alle stof die in voorgaande lessen behandeld is. 
- startopdracht met indeling stoffen + reactievergelijkingen opstellen en kloppend maken
- de voorkennis met de vaardigheidstrainers voor "wetenschappelijke notatie" en "reactievergelijkingen kloppend maken" en "omrekenen van eenheden"
- Hoofdstuk 1.1 
- Hoofdstuk 1.2 en werken met het omrekenschema fig 5

Leer de betekenis van de blauwe begrippen van H1.1 en 1.2 (staan achterin het hoofdstuk)
Alle Lesson-Up-lessen vind je terug in de Lesson-Up-klas.
de studieplanner staat in Magister in de studiewijzer scheikunde - map van Hoofdstuk 1



SUCCES met leren!

Slide 4 - Slide

Leerdoelen
  • je weet het verschil tussen meetwaarden en telwaarden
  • je kunt het aantal significante cijfers van een getal bepalen
  • je kunt het antwoord van een berekening weergeven in het juiste aantal significante cijfers

Slide 5 - Slide

Wat zijn grootheden, eenheden, meetwaarden en telwaarden?
Neem over in je schrift, gebruik de hele regel:

Slide 6 - Slide

Wat zijn grootheden, eenheden, meetwaarden en telwaarden?

Slide 7 - Slide

Wat zijn grootheden, eenheden, meetwaarden en telwaarden?

Slide 8 - Slide

Wat zijn grootheden, eenheden, meetwaarden en telwaarden?

Slide 9 - Slide

Wat zijn grootheden, eenheden, meetwaarden en telwaarden?

Slide 10 - Slide

Wat zijn grootheden, eenheden, meetwaarden en telwaarden?

Slide 11 - Slide

Wat zijn grootheden, eenheden, meetwaarden en telwaarden?

Slide 12 - Slide

1,5 km
A
telwaarde
B
meetwaarde

Slide 13 - Quiz

12 pizzapunten
A
telwaarde
B
meetwaarde

Slide 14 - Quiz

dichtheid van zwavelzuur
is 1,02 g/L
A
telwaarde
B
meetwaarde

Slide 15 - Quiz

Meetwaarden en telwaarden
  • Meetwaarden zijn waarden die je kunt meten, bijv. hoe lang je bent of hoeveel water er in je bekerglas zit.​

  • Telwaarden zijn waarden die je kunt tellen, bijv. het aantal leerlingen in de klas of het aantal bekerglazen op tafel.​

  • Telwaarden zijn feiten waarbij iedereen hetzelfde antwoord geeft (als je kan tellen)​

  • Over meetwaarden kunnen discussies ontstaan. Antwoorden kunnen per persoon verschillen.

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

temperatuur
A
grootheid
B
eenheid

Slide 18 - Quiz

afstand
A
grootheid
B
eenheid

Slide 19 - Quiz

liter
A
grootheid
B
eenheid

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Slide

10 gram = ... mg
A
0,010
B
0,10
C
1000
D
10000

Slide 22 - Quiz

250 mL = ... L
A
0,250
B
2,50
C
2500
D
250000

Slide 23 - Quiz

5,0 m3 = ... L
A
5,0*10^-3
B
5,0*10^3
C
50
D
5,0*10^9

Slide 24 - Quiz

Even oefenen
Schrijf in je schrift de volgende getallen in de wetenschappelijke notatie met drie significante cijfers.​
5223,99​
100000​
0,000150​

Slide 25 - Slide

Antwoorden
​5223,99​ = 5,22*103
100000​ = 1,00*105​
0,000150​ = 1,50*10-4

Slide 26 - Slide

Inleiding ......
Stel je hebt 10 liter water en je doet er 5 liter water bij (dit meet je met emmers, dus niet nauwkeurig)​
Het is ‘raar’ om dan te zeggen dat je bij elkaar 15,000 liter water hebt. Je weet dit namelijk niet zo nauwkeurig!​
Hoe nauwkeuriger je eerst meet, hoe nauwkeuriger je hier mee kunt rekenen.​

Slide 27 - Slide

Significante cijfers  
  • De nauwkeurigheid van een meetwaarde wordt met een aantal significante cijfers (= betekenisvolle cijfers) weergegeven.


50 mL   50,0 mL   50,00 mL

Slide 28 - Slide

Hoe bepaal je het aantal significante cijfers van een meetwaarde?  

  • Tel het aantal cijfers in een meetwaarde links -> rechts
  • Begin met tellen bij het eerste cijfer anders dan 0
  • De nullen aan het eind tellen mee als significant cijfer. 


Slide 29 - Slide

Regels
  • Bij berekeningen kijk je naar het aantal significante cijfers van waarden die je krijgt in de opgave (dus niet wat jij zelf opschrijft)​

  • Je kijkt hierbij alleen naar meetwaarden.​

  • Vb: je hebt drie bekerglazen met in elk bekerglas 15,5 mL.​

  • drie = telwaarde. Dit getal gebruik je dus niet voor afronden.​
  • 15,5 = meetwaarde. Dit getal gebruik je wel voor afronden.

Slide 30 - Slide

Vuistregel voor optellen/aftrekken
Je kijkt naar het aantal decimalen (cijfers achter komma) van de waarden in de opgave.​
Het eindantwoord wordt afgerond op het aantal decimalen van de meetwaarde met het minste aantal decimalen.

Slide 31 - Slide

Voorbeeld optellen/aftrekken
  • je hebt 1,3 gram, 2 gram en 6,03 gram.​
  • Bij elkaar is dit 1,3+2+6,03=9,33 gram.​
  • Het minst aantal decimalen heeft het getal 2 (geen decimalen).​
  • Afronden van je antwoord geeft dus 9 gram.​

  • Bij scheikunde gebruik je dit eigenlijk alleen bij uitrekenen van molecuulmassa’s.​

Slide 32 - Slide

Vuistregel vermenigvuldigen/delen
Je kijkt naar het aantal significante cijfers van de waarden in de opgave.

Het eindantwoord wordt afgerond op het aantal significante cijfers van de meetwaarde die het minste aantal significante cijfers heeft.

Slide 33 - Slide

Even oefenen
Je meet 50,00 mL spiritus af. Dit weegt 42,5 g. 
Bereken de dichtheid
42,5/50,00 = 0,85 g/mL

50,00 = 4 significante cijfers, 42,5 = 3 significante cijfers, dus eindantwoord ook in 3:
0,850 g/mL
ρ=vm

Slide 34 - Slide

Significante cijfers
De reken-regels voor het aantal cijfers in je antwoord zijn hetzelfde als bij natuurkunde
--> leer de vuistregels die op blz 31 in je boek staan


Bij scheikunde moet het aantal cijfers EXACT juist zijn als dit in de opgave wordt gevraagd. Je mag dan niet één cijfer afwijken.

Slide 35 - Slide

Wetenschappelijke notatie
Soms is het noodzakelijk om het eindantwoord in de wetenschappelijke notatie te geven (machten van 10)​

  • 13999 afronden op 3 sign. cijfers geeft 1,40*104​

Slide 36 - Slide

Hoeveel significante cijfers?
1,23
A
1
B
2
C
3
D
123

Slide 37 - Quiz

Hoeveel significante cijfers?
80000
A
1
B
4
C
5
D
8

Slide 38 - Quiz

Hoeveel significante cijfers?
0,0030
A
1
B
2
C
4
D
5

Slide 39 - Quiz

Hoeveel significante cijfers?
1,20*10^3
A
1
B
2
C
3
D
6

Slide 40 - Quiz

Geef het antwoord in het juiste aantal significante cijfers:
1,253 x 7,1 =
A
8,8963
B
8,896
C
8,90
D
8,9

Slide 41 - Quiz

Geef het antwoord in het juiste aantal significante cijfers:
3,46 + 8,367 =
A
11,827
B
11,83
C
11,8
D
12

Slide 42 - Quiz

Rond af op 2 significante cijfers
1449
A
1,4*10^3
B
14*10^3
C
1,5*10^3
D
15*10^3

Slide 43 - Quiz

Rond af op 2 significante cijfers
0,00117
A
1,1*10^2
B
1,2*10^3
C
12*10^-3
D
1,2*10^-3

Slide 44 - Quiz

Opmerkingen
  • Je rekenmachine houdt geen rekening met significantie, je moet zelf bepalen op hoeveel decimalen of significante cijfers je moet afronden.

  • Rond een tussenuitkomst niet af. Laat de onafgeronde waarde in je rekenmachine staan. Voorbeeld: 3,4548 * 2,6 = 8,9824. Noteer een tussenuitkomst met minimaal met 1 extra significant cijfer (8,98) of noteer 8,9....

Slide 45 - Slide

Significante cijfers
Maak opgave 12 t/m 18 van het oefenstencil
Geen natuurkunde of maakte je fouten? 
Lees dan eerst de uitleg van de volgende dia's en neem de regels over in je schrift.
 
Vind je het nog steeds lastig, maak je nog fouten in het stencil? 
Bekijk dan de filmpjes en oefen opgave 26 (NOVA online)

Slide 46 - Slide

Significantie 
  • Significantie gaat over het afronden van antwoorden bij berekeningen​

  • Hoe nauwkeuriger je antwoord, des te meer significante cijfers heeft je antwoord

  • Belangrijk bij alle berekeningen bij scheikunde en natuurkunde!

Slide 47 - Slide

Keuze moment
vragen stellen over huiswerk (H1.2 opgave 3, 4 en 5)
OF
beginnen met oefenen leerdoelen van deze les 
(opgave 1 tm 4 van H1.3)

Slide 48 - Slide

H1.2 opgave 3 Bereken met behulp van Binas tabel 98 of 99 de chemische hoeveelheid chlooratomen in: 
a 1,2 g chloor, Cl2 (g)                    MCl2 = 2 * 35,45 = 70,90 g/mol
    1,2 : 70,90 = 0,0169... mol Cl2
    dus 2 x 0,0169... = 0,034 mol Cl-atomen

b 1,2 g waterstofchloride, HCl (g)   MHCl = 36,461 g/mol
    1,2 : 36,461 = 0,0329... mol HCl
    dus ook 0,0329 mol Cl-atomen = 0,033 mol Cl-atomen

Slide 49 - Slide

H1.2 opgave 3 Bereken het aantal mol chloor-atomen dat aanwezig is in:
c 1,2 g  CCl4 (g) 
     MCCl4 = 12,01 + 4 * 35,45 = 153,81 g/mol
    1,2 : 153,81 = 7,8 * 10-3 mol CCl4
    
   dus ook 4 * 7,8 * 10-3 =  3,1 * 10-2 mol Cl-atomen 

Slide 50 - Slide