Extra quiz Romeinen

Herhalen Romeinen
1 / 29
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 10 min

Items in this lesson

Herhalen Romeinen

Slide 1 - Slide

Spel
Dit spel bestaat uit een aantal verschillende rondes. 
Met dit spel gaan we in vogelvlucht het hoofdstuk over de Romeinen herhalen. 
Dit doen we in groepjes. Log in met de naam je team. 
Er zijn vier rondes in Lesson-Up en  twee op papier. 

Slide 2 - Slide

Ronde 1 
Deze opdracht ligt op tafel. 
Leg de drie bestuursvormen van de Romeinen op chronologische volgorde. 
Leg de juiste persoon eronder.
Je hebt 1 minuut om te overleggen en neer te leggen op je tafel. 

Slide 3 - Slide

Ronde 2
Deze ronde doen we via Lesson-Up. 
Je krijgt steeds vier woorden te zien. Welk woord hoort er niet bij? 
Eerst overleggen en daarna klikken. 
Per woord krijg je 30 seconden. 

Slide 4 - Slide

Welk woord hoort er niet bij?
A
Neptunes
B
Juno
C
Zeus
D
Jupiter

Slide 5 - Quiz

Welk woord hoort er niet bij?
A
Hannibal
B
Carthago
C
Olifanten
D
Nero

Slide 6 - Quiz

Welk woord hoort er niet bij?
A
Spartacus
B
Opstand
C
Gladiatoren
D
Circus Maximus

Slide 7 - Quiz

Welk woord hoort er niet bij?
A
Colosseum
B
Wagenrennen
C
Beton
D
Gladiatoren

Slide 8 - Quiz

Welk woord hoort er niet bij?
A
Beroepsleger
B
20 jaar
C
25 jaar
D
Wapenuitrusting

Slide 9 - Quiz

Ronde 3
Je krijgt een omschrijving te zien van iets of iemand. 
Noteer in Lesson-Up het juiste antwoord. Eerst overleggen en daarna een antwoord bedenken. 
Per omschrijving krijg je 30 seconden. 

Slide 10 - Slide

1. Hij was een generaal.
Verwekte een kind bij Cleopatra.
Hij veroverde Gallië voor de Romeinen.
Zijn naam betekend keizer.

Slide 11 - Open question

2. Hun leider was Attila.
Ze konden heel goed paardrijden.
Vermoorden iedereen.
Ze waren deels verantwoordelijk voor de volksverhuizingen.

Slide 12 - Open question

3. Het is een natuurlijke grens.
De Romeinen bouwden er forten langs.
Het was de grens van het Romeinse rijk in Nederland.
De stad Utrecht (Trajectum) is hier door Romeinen gesticht.

Slide 13 - Open question

4. Gelooft in 1 God.
Woonde in Judea.
Hoort bij het christendom.
Door de Romeinen aan het kruis genageld.

Slide 14 - Open question

5. Broers.
Opgevoed door een wolvin.
Stichters van de stad Rome.
De ene vermoordt de andere.

Slide 15 - Open question

Ronde 4
Niet uitloggen! 
Op jullie tafel ligt een stapel met afbeeldingen. Deze afbeeldingen hebben te maken met de Romeinen. Leg ze in de juiste chronologische volgorde. Jullie hebben hiervoor 4 minuten. 
Hulplijn : je tekstboek.

Slide 16 - Slide

Ronde 5
Je krijgt vier zinnen te zien, er klopt er steeds eentje niet. 
Per vraag heb je 30 seconden. Eerst overleggen, daarna pas antwoord geven. 

Slide 17 - Slide



Welke zin klopt niet?

A
Romeinen gaan niet graag naar een badhuis.
B
Romeinen poepten zonder een wc-deur.
C
Frankrijk heette in de tijd van de Romeinen Gallië.
D
Germanen geloofden in meerdere goden

Slide 18 - Quiz

Welke zin klopt niet?
A
Julius Caesar regeerde als een dictator.
B
In de Romeinse Senaat zaten 600 oude wijze grijze mannen.
C
Het Circus Maximus was een arena voor gladiatoren.
D
De Romeinen betaalden al met geld.

Slide 19 - Quiz



Welke zin klopt niet?

A
De Romeinen hebben veel van de Griekse cultuur overgenomen.
B
Spartacus was een gladiator die in opstand kwam.
C
Keizer Nero liet de stad Groningen in brand steken.
D
De Romeinen waren de baas rondom de Middellandse Zee

Slide 20 - Quiz

Welke zin klopt niet?

A
Het Romeinse rijk werd uiteindelijk gesplitst in twee delen.
B
Het nadoen van de Romeinen noemen we romanisering.
C
Keizer Nero liet christenen opvreten door wilde leeuwen.
D
De Romeinse god voor de oorlog was Ares.

Slide 21 - Quiz


Welke zin klopt niet?
A
De Germanen konden beter bouwen dan de Romeinen.
B
De Romeinen legden wegen aan voor de handel en de verdediging.
C
De Romeinse stad Pompeji werd bedolven door een vulkaanuitbarsting.
D
De Romeinen hadden veel slaven.

Slide 22 - Quiz

Ronde 6
Dit is de laatste ronde. 
Je krijgt een afbeelding te zien. Dat kan een persoon zijn, een gebeurtenis, een voorwerp of een gebouw. 
Geef deze afbeelding de juiste naam. 
Per afbeelding heb je 30 seconden. 

Slide 23 - Slide

1. Wat zien we op de afbeelding?

Slide 24 - Open question

2. Wat zien we op de afbeelding?

Slide 25 - Open question

3. Wat zien we op de afbeelding?

Slide 26 - Open question

4. Wat zien we op de afbeelding?

Slide 27 - Open question

5. Wat zien we op de afbeelding?

Slide 28 - Open question

En nu?
De punten optellen.
Wie heeft er gewonnen?

Slide 29 - Slide

More lessons like this