Paragraaf 2.5 Verhoudingstabel

Lesdoelen
Aan het einde van deze les:
  • Ken je het begrip verhoudingstabel 
  • Weet je hoe een verhoudingstabel werkt
  • Kan je rekenen met een verhoudingstabel
1 / 21
next
Slide 1: Slide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Lesdoelen
Aan het einde van deze les:
  • Ken je het begrip verhoudingstabel 
  • Weet je hoe een verhoudingstabel werkt
  • Kan je rekenen met een verhoudingstabel

Slide 1 - Slide

Hoe werkt een verhoudingstabel?


In een verhoudingstabel kun je boven en onder met hetzelfde getal vermenigvuldigen of boven en onder door hetzelfde getal delen.

Slide 2 - Slide

Voorbeeld


Opgave
Vul de verhoudingstabel verder in. Zet bogen boven en onder en zoek  uit met welke getallen je moet vermenigvuldigen of door welke getallen je moet delen. Zet deze berekening bij de boog.





Slide 3 - Slide

Voorbeeld


Opgave
Vul de verhoudingstabel verder in. Zet bogen boven en onder en zoek  uit met welke getallen je moet vermenigvuldigen of door welke getallen je moet delen. Zet deze berekening bij de boog.






Slide 4 - Slide

Voorbeeld


Opgave
40 kiwi’s kosten € 8,80. Hoeveel kosten 15 kiwi’s?
Gebruik de volgende verhoudingstabel: 

Stap 1: Je berekent de prijs van de kiwit terug naar 1 kiwi.
Stap 2: Zet een vraagteken bij het aantal kiwi's wat je wilt berekenen. 
Stap 3: Reken de prijs uit. 
Uitwerking: 




Slide 5 - Slide

Vul de verhoudingstabel in. De bovenste componenten aan de bovenste rij koppelen. Onderste componenten aan de onderste rij koppelen. 
x 7
x 7
x 5
x 5
: 7
: 7
x 2
x 2
: 5
: 5
42
210
30
60
12

Slide 6 - Drag question

 : 5
 : 2
 : 10
x 3
700
1400
140
14
42

Slide 7 - Drag question

Hanife koopt drop. Zij schept het zelf in een zak en weegt het af.
De drop kost € 3,00 per 250 gram. Sleep de juiste bedragen naar de juiste plek in de tabel. 
€ 2,40
€ 0,30
€ 1,20
€ 0,60
€ 3
€ 6

Slide 8 - Drag question

Welk getal moet op de pijltjes in
de tabel?
A
4 boven en 20 beneden
B
5 boven en 5 beneden
C
4 boven en 4 beneden
D
20 boven en 4 beneden

Slide 9 - Quiz

Hoeveel pannenkoekenmix
heb je nodig voor 20 personen?
A
500 gram
B
2 000 gram
C
2 500 gram
D
10 000 gram

Slide 10 - Quiz

Hoeveel melk heb je nodig voor
20 personen?
A
800 mL
B
3 200 mL
C
4 000 mL
D
16 000 mL

Slide 11 - Quiz

Hoeveel eieren heb je nodig voor
20 personen?
A
10 stuks
B
8 stuks
C
16 stuks
D
40 stuks

Slide 12 - Quiz

Hoeveel boter heb je nodig voor
20 personen?
A
40 gram
B
160 gram
C
800 gram
D
200 gram

Slide 13 - Quiz

De eieren zitten in dozen van 6
stuks. Hoeveel dozen zijn er nodig
voor 20 personen?

Slide 14 - Open question

Een pak boter bevat 250 gram
boter. Is er meer of minder dan
één pakje boter nodig?
A
Minder
B
Meer

Slide 15 - Quiz

Vul de verhoudingstabel in. Sleep het juiste antwoord naar de twee juiste plekken in de tabel
€ 0,20
€ 20
€ 35
€ 1,40
€ 14
€ 4,90

Slide 16 - Drag question

5 kg druiven kost € 6,75.
Hoeveel kost 3 kg druiven?
A
€ 4,05
B
€ 4,50
C
€ 1,35
D
€ 1,53

Slide 17 - Quiz

3 kg bananen kost € 2,19. Hoeveel kost 4 kg bananen? Maak gebruik van de verhoudingstabel.
A
€ 2,29
B
€ 2,91
C
€ 0,73
D
€ 2,92

Slide 18 - Quiz

Aardappelen kosten € 3,50 per 5
kg. Hoeveel kost 4,5 kg aardap-
pelen? Gebruik de verhoudingstabel.
A
€ 5,13
B
€ 3,51
C
€ 3,15
D
€ 3,25

Slide 19 - Quiz

Voor 5 ananassen betaal je € 9,95.
Hoeveel kosten 3 ananassen?
Gebruik de verhoudingstabel.
A
€ 5,97
B
€ 5,25
C
€ 5,75
D
€ 5,79

Slide 20 - Quiz

Terugblik
  • Ik kan prijzen uitrekenen met een verhoudingstabel.

  • Ik kan hoeveelheden uitrekenen met een verhoudingstabel.

Slide 21 - Slide